ECLI:NL:TADRARL:2021:202 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-577
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:202 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-08-2021 |
Datum publicatie: | 29-10-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-577 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Verweerder mocht klaagster op basis van de toen van zijn cliënte verkregen informatie zonder nader onderzoek aanschrijven zoals gedaan met daarin ook aanzegging van ontruiming bij niet tijdige betaling. Pas later is een administratief misverstand ontdekt. Kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 23 augustus 2021
in de zaak 21-577/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 7 juli 2021 met kenmerk Z 1355114 HH/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster huurt sinds 1 februari 2015 garagebox 12-G in B. De verhuurder was
I B.V. De huur bedroeg € 110,00 per maand, te voldoen bij vooruitbetaling en jaarlijks
te verhogen per 1 juli.
1.2 De nieuwe verhuurder van de garagebox van klaagster is K B.V. (hierna: de verhuurder)
geworden. De echtgenoot van klaagster huurt garagebox 9-G bij dezelfde verhuurder.
1.3 Bij brief van 9 oktober 2020 heeft de verhuurder klaagster in de gelegenheid
gesteld om de openstaande vordering wegens achterstallige huurpenningen ad € 115,51
zonder bijkomende kosten en rente binnen vijftien dagen te betalen. Ook is klaagster
aangezegd dat bij uitblijven van tijdige betaling incassomaatregelen worden getroffen.
1.4 De verhuurder heeft klaagster bij brief van 7 januari 2021 geïnformeerd dat
is besloten om de garageboxen “uit te ponden” door garageboxen die leegkomen, nadat
de huur is opgezegd, te verkopen. Daarbij is klaagster te kennen gegeven dat als zij
de gehuurde garagebox wil kopen, zij dat kenbaar kan maken. Voor zover zij huurder
wil blijven, is aan klaagster gemeld dat haar huurcontract van kracht zal blijven.
1.5 De verhuurder heeft zich daarna tot verweerder gewend voor incassomaatregelen
jegens klaagster.
1.6 Door verweerder is aan klaagster bij brief van 17 februari 2021 bericht dat
zij een huurachterstand had van in totaal € 165,03 (€ 115,51 huur; € 1,12 rente; €
48,40 buitengerechtelijke kosten). Daarbij heeft verweerder ook aangekondigd dat indien
tijdige betaling zou uitblijven, klaagster in rechte zou worden betrokken waarbij
ook ontruiming van het gehuurde zou worden gevorderd.
1.7 Op 6 maart 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.8 Bij brief van 26 maart 2012 heeft klaagster bij de hoofdofficier van justitie
van het arrondissementsparket Midden-Nederland aangifte gedaan tegen verweerder wegens
smaad en laster.
1.9 De verhuurder heeft bij brief gericht aan klaagster van 16 april 2021 de huurbetaling
in december 2019 op de achternaam van de echtgenoot van klaagster hersteld in het
huurdossier van klaagster, zodat zij geen huurachterstand meer heeft.
1.10 De hoofdofficier van justitie heeft bij brief aan klaagster van 26 april 2021
laten weten dat er geen aanknopingspunten bestaan voor een strafrechtelijke verdenking
jegens verweerder. Bij brief aan verweerder van 4 mei 2021 heeft de hoofdofficier
van justitie zijn brief van 26 april 2021 op een enkel punt gerectificeerd.
1.11 Op 6 mei 2021 heeft klaagster bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beklag
gedaan op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering over het niet vervolgen
van strafbare feiten door verweerder.
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: op onrechtmatige wijze
de ontruiming van de door haar gehuurde garagebox en de verkoop daarvan aan (een)
derde(n) mogelijk te maken, door in strijd met de waarheid te stellen dat sprake was
van een huurachterstand van € 115,-, terwijl daarvan geen sprake was en de huurpenningen
altijd tijdig door klaagster worden voldaan.
3 VERWEER
Volgens verweerder voldeed klaagster niet aan haar verplichting om de huur van de
garagebox maandelijks bij vooruitbetaling - per de eerste van de maand - aan zijn
cliënte te voldoen. Zijn cliënte heeft herhaaldelijk verzocht om de huur niet meer
achteraf maar vooraf te betalen, maar klaagster heeft haar betalingsgedrag niet willen
wijzigen. Daardoor was op enig moment sprake van een slepende huurachterstand van
klaagster, wat niet langer acceptabel was voor zijn cliënte. Pas daarna is gebleken
dat sprake was van een misverstand. Dat heeft zijn cliënte op 16 april 2021 aan klaagster
toegelicht. Daarna was van een huurachterstand van klaagster geen sprake meer en zijn
geen incassomaatregelen door hem gestart.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het hof
komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt
te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid
is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat
zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen
feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c)
de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand
van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren
4.2 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder op basis van de toen van
zijn cliënte verkregen informatie zonder nader onderzoek klaagster op 17 februari
2021 aanschrijven zoals hij dat heeft gedaan, met daarin ook de aanzegging van ontruiming
bij niet tijdige betaling van de vermeende huurachterstand. Het had op de weg van
klaagster gelegen om na ontvangst van die brief de gestelde betalingsachterstand te
betwisten. Of zij dat heeft gedaan, kan de voorzitter op basis van de stukken niet
vaststellen. Uit de stukken is de voorzitter wel gebleken dat de cliënte van verweerder
pas later bekend is geworden met het administratieve misverstand ten aanzien van de
huurbetaling door de echtgenoot ten gunste van klaagster, zoals door de cliënte van
verweerder is beschreven in de brief van 16 april 2021 aan klaagster. Vast staat dat
klaagster op dat moment geen huurachterstand meer had. Niet kan worden vastgesteld
dat verweerder daarna met zijn handelen op onrechtmatige wijze de ontruiming en verkoop
van de garagebox van klaagster mogelijk heeft gemaakt. Dat verwijt is immers feitelijk
onjuist.
4.3 Op grond van het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet
de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als had als advocaat van de
wederpartij had, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klaagster.
Daarmee oordeelt de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 23 augustus 2021