ECLI:NL:TADRARL:2021:200 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-245

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:200
Datum uitspraak: 19-07-2021
Datum publicatie: 29-10-2021
Zaaknummer(s): 21-245
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht van een stagiair-advocaat-ondernemer tegen adjunct-secretaris van de Orde van Advocaten. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 juli 2021
in de zaken 21-245/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
mr.  van der T. in haar hoedanigheid van adjunct-secretaris van de raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 10 maart 2021 met kenmerk 1238742 door de raad ontvangen op 10 maart 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is op 17 augustus 2016 als advocaat beëdigd in het arrondissement Amsterdam. Hij was tot 1 mei 2019 als advocaat-stagiair-ondernemer, onder patronaat van mr. G, werkzaam bij advocatenkantoor Van O&G. Vanaf 1 mei 2019 was hij werkzaam onder patronaat van  mr. H, advocaat te Amsterdam.
1.2    Op 30 oktober 2019 heeft klager de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag verzocht om goedkeuring van het patronaat van mr. Y, advocaat te Den Haag.
1.3    Verweerster is advocaat/adjunct-secretaris van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.
1.4    In het kader van klagers verzoek om goedkeuring van mr. Y als patroon, heeft op 21 november 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen klager, diens advocaat, mr. Y,  verweerster en een lid van de Orde van Advocaten Den Haag (portefeuillehouder stagiaire-aangelegenheden). Hiervan is een verslag gemaakt.
1.5    In het in 1.4 genoemde verslag staat onder andere dat is gesproken over de klachtzaken tegen klager bij de Amsterdamse Orde van Advocaten en bemiddelingsverzoeken. Afgesproken is dat verweerster bij de Amsterdamse Orde zal opvragen wat er loopt. Ook is de waarneming door mr. Y besproken, waarbij verweerster heeft opgemerkt dat de overgelegde waarnemingsovereenkomst niet voldoet en nadere afspraken moeten worden gemaakt die moeten worden opgestuurd. Afgesproken is dat mr. Y en klager schriftelijk vastleggen hoe de waarneming (ook financieel) concreet plaatsvindt.
1.6    Bij besluit van 20 december 2019 heeft de Orde van Advocaten Den Haag goedkeuring onthouden aan het verzoek van klager om zijn stage onder patronaat van mr. Y voort te zetten.   
1.7    Op 30 januari 2020 heeft de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam klager geïnformeerd over het besluit inhoudende een goedkeuring aan mr. H, voornoemd, om de stageovereenkomst met klager op te zeggen.
1.8    Klager is met ingang van 3 juni 2020 van het tableau geschrapt.
1.9    Klager heeft op 15 augustus 2020 een klacht over verweerster ingediend.  

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
a)    zij heeft zich grievend opgesteld, aantoonbare onjuistheden en feitelijke onwaarheden over klager aan derden verteld, klager valselijk beschuldigd dat hij gedurende de opgeschorte stage zich ten onrechte heeft uitgegeven voor advocaat;
b)    zij heeft potentiële patronen gestimuleerd om klager niet aan te nemen, zodat zijn stage niet kon worden afgemaakt;
c)    zij heeft niet de nodige hulp geboden om zaakwaarnemers te vinden, misbruik gemaakt van haar positie en geen toezicht gehouden op waarnemers die zij zelf heeft aangesteld en goedgekeurd;
d)    zij heeft klager niet met raad en daad bijgestaan, maar de voortzetting van zijn stage gefrustreerd door oneigenlijke voorwaarden te stellen;
e)    zij heeft het beginsel van hoor en wederhoor in zijn klachtzaken geschonden en was vooringenomen;
f)    zij heeft hem verzocht de klacht tegen haar in te trekken en hem ‘een worst voorgehouden’;
g)    zij heeft mensen gestimuleerd een klacht tegen hem in te dienen.

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd.  

4    BEOORDELING
4.1    Het in de artikelen 46 en volgende Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals hier voor verweerster het geval is, blijft voor haar het advocatentuchtrecht gelden. Indien zij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.2    De voorzitter overweegt daarnaast dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. Het is aan klager om de feiten waarop de klacht wordt gebaseerd voldoende aannemelijk te maken en ten minste aanknopingspunten aan te dragen voor de juistheid van stellingen. Het enkel door klager stellen en niet verder (met stukken) onderbouwen van bepaalde zaken is onvoldoende om de juistheid daarvan vast te kunnen stellen.
Ad klachtonderdelen a), b) en g)
4.3    Verweerster betwist hetgeen klager heeft aangevoerd en voert aan dat klager zijn beschuldigingen niet heeft onderbouwd.
4.4    De voorzitter is van oordeel dat deze klachtonderdelen onvoldoende zijn onderbouwd en verwijst naar hetgeen is opgenomen onder 4.2. Het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor de stellingen van klager. Klachtonderdelen a), b) en g) zijn dan ook kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.5    Klager verwijt verweerster geen hulp te hebben geboden zaakwaarnemers te vinden en  geen toezicht te hebben gehouden op de waarnemers die zij zelf heeft aangesteld. Ook heeft zij volgens klager misbruik gemaakt van haar machtspositie.
4.6    Verweerster stelt dat zij als adjunct-secretaris niet de wettelijke taak/bevoegdheid heeft een waarnemer aan te stellen. Omdat dit niet is gebeurd, heeft verweerster ook geen toezicht gehouden. Ook de deken heeft geen waarnemer aangesteld. Klager heeft zelf een waarnemingsovereenkomst met mr. Y afgesloten.
4.7    De voorzitter is niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster. Klager heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerster niet nader onderbouwd dat zij een waarnemer heeft aangesteld. Het klachtdossier biedt voor deze stelling ook geen aanknopingspunten. Uit het gespreksverslag (1.5) blijkt juist dat klager met mr. Y een waarnemingsovereenkomst had. Klagers stelling dat verweerster toezicht had moeten houden op de door haar aangestelde waarnemer, slaagt dan ook niet. Voorts heeft verweerster niet klachtwaardig gehandeld door klager niet te ondersteunen in het vinden van zaakwaarnemers, omdat zij daartoe niet (wettelijk) verplicht is. Ten slotte heeft klager zijn stelling dat verweerster misbruik van haar positie heeft gemaakt in het geheel niet onderbouwd. De conclusie is dat klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is.
Ad klachtonderdeel d)
4.8    Klager verwijt verweerster dat zij hem heeft tegengewerkt en zijn stage heeft gefrustreerd door oneigenlijke voorwaarden aan de voortzetting van zijn stage te stellen.
4.9    Verweerster betwist oneigenlijke voorwaarden te hebben gesteld aan de voorzetting van de stage van klager. Het is de eigen verantwoordelijkheid van klager om zijn cliënten onder te brengen tijdens de opschorting van zijn stage. Hij is niet gekomen met een plan om zijn stage onder goede begeleiding voort te zetten noch is het hem gelukt om problemen met cliënten en derden op te lossen.  
4.10    De voorzitter overweegt dat klager tegenover de betwisting van verweerster zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.     
Ad Klachtonderdeel e)
4.11    Klager verwijt verweerster dat zij het beginsel van hoor en wederhoor in zijn klachtzaken niet heeft toegepast en dat zij vooringenomen was.
4.12    Verweerster voert aan dat de klachten van klager conform de Leidraad dekenale klachtbehandeling zijn onderzocht, hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, en daar waar mogelijk is bemiddeld.   
4.13    Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager dit klachtonderdeel niet gespecificeerd en onderbouwd. Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.  
Ad klachtonderdeel f)
4.14    Klager verwijt verweerster dat zij klager heeft verzocht zijn klacht in te trekken en hem daarbij ‘een worst heeft voorgehouden’.
4.15    Verweerster voert aan dat zij graag had gezien dat klager de klachten tegen de Orde niet had ingediend en dat zij dit inderdaad met klager heeft gedeeld. Dit is echter niet klachtwaardig, aldus verweerster.  
4.16    De voorzitter is niet gebleken van onbetamelijk handelen door verweerster. Dat zij haar wens over het achterwege blijven van klachten tegen de Orde heeft geuit, is niet klachtwaardig. Klager heeft niet onderbouwd dat verweerster, zoals hij stelt, hem daarbij een worst heeft voorgehouden. Klachtonderdeel f) is kennelijk ongegrond.
4.17    Mogelijk heeft klager bedoeld met de inleiding van zijn klacht een separaat klachtonderdeel in te brengen. Hij stelt daar immers dat verweerster zijn stage doelbewust heeft gefrustreerd en dat de kernwaarde integriteit met voeten is getreden. Deze stellingen worden door hem vervolgens echter ingekleurd met de klachtonderdelen als hiervoor behandeld. Gelet op de gegeven beoordeling van die klachtonderdelen, komt de voorzitter tot de slotsom dat niet is gebleken dat verweerster bij de uitoefening van haar taken de stage van klager doelbewust heeft gefrustreerd of niet integer heeft gehandeld. Dit geldt ook voor zijn aanvullende opmerkingen in zijn brief van 8 maart 2021; zonder nadere toelichting/onderbouwing kan de voorzitter deze opmerkingen niet beoordelen noch honoreren.  

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.

Griffier                                                        Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. G. Panday
is deze beslissing ondertekend door
mr. W.B. Kok (plaatsvervangend griffier)

Verzonden d.d. 19 juli 2021.