ECLI:NL:TADRARL:2021:199 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-209 21-210

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:199
Datum uitspraak: 19-07-2021
Datum publicatie: 29-10-2021
Zaaknummer(s):
  • 21-209
  • 21-210
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Handelen van een deken, lid R.v.T, R.v.D, Hof
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van rechter-plaatsvervanger
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht van een stagiair-advocaat-ondernemer tegen de deken en een lid van de Raad van de Orde van Advocaten. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 juli 2021
in de zaken 21-209/AL/OV en 21-210/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder 1
en
verweerder 2
hierna samen: verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 1 maart 2021 met kenmerk 1177142 en 1177156, door de raad ontvangen op 1 maart 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mails met bijlagen van klager van 7 april 2021 en 14 april 2021.  

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is op 17 augustus 2016 als advocaat beëdigd in het arrondissement Amsterdam. Hij was als advocaat-stagiair-ondernemer, onder patronaat van mr. G, werkzaam bij advocatenkantoor Van O&G.
1.2    Verweerder 2 was als voormalig lid van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam aangewezen als mentor van klager. Hij was portefeuillehouder advocaat stagiaire-ondernemers.
1.3    Op 23 januari 2019 heeft verweerder 1 klager bericht dat een kantoorbezoek zal plaatsvinden.  
1.4    Blijkens een e-mail van 19 februari 2019 heeft mr. H.  advocaat te Landsmeer, klager  een voorstel tot samenwerking met ingang van 1 april 2019 gedaan.  
1.5    Op 4 maart 2019 heeft een gesprek tussen klager en verweerder 2 plaatsgevonden, waarbij klager onder andere heeft meegedeeld dat hij in gesprek was met mr. H voornoemd.   
1.6    In een e-mail van 12 maart 2019 heeft mr. H, voornoemd, klager meegedeeld dat hij contact met de Orde van Advocaten heeft gehad, dat is gesproken over een verlenging van de stage van klager, dat van de patroon een intensieve begeleiding wordt verwacht en dat hij daarom over de samenwerking met klager moet nadenken.  
1.7    Klager heeft de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam op 26 maart 2019 verzocht om een andere mr. H, advocaat te Amsterdam, als patroon goed te keuren. Uit een huur- en samenwerkingsovereenkomst, afgesloten op 14 maart 2019, blijkt dat klager een bedrag van € 1802, 55 per maand aan mr. H moet betalen. Dit bedrag bestaat uit de huur van een kamer en geleverde diensten.  
1.8    Op 2 april 2019 heeft klager de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam onder andere meegedeeld dat hij in afwachting is van een beslissing van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland. Hij heeft daarbij vermeld dat het voor hem niet duidelijk is welke waarde aan de stage bij mr. G zal worden toegekend en of zijn stagetermijn nog doorloopt. Hij heeft verzocht om een gesprek en bemiddeling.
1.9    Op 2 april 2019 heeft een gesprek tussen verweerder 2 en klager plaatsgevonden.  
1.10    Bij e-mail van 25 april 2019 heeft verweerder 2 klager meegedeeld dat mr. H, advocaat te Landsmeer, hem heeft geïnformeerd af te zien van zijn voornemen om klagers patroon te worden. Verweerder 2 heeft klager onder andere verzocht aan te geven of hij nog in gesprek is met mr. H. te Amsterdam en of hij nog wordt begeleid door mr. G. Verweerder 2 heeft klager erop gewezen dat indien hij niet feitelijk wordt begeleid de stage wordt opgeschort.
1.11    Op 30 april 2019 heeft de Raad van de Orde van Advocaten Amsterdam het verzoek tot overgang van het patronaat naar mr. H, advocaat te Amsterdam, goedgekeurd. De overgang naar het patronaat naar mr. H is op 1 mei 2019 aangevangen.  
1.12    Op 3 oktober 2019 heeft de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam aan klager meegedeeld dat zijn stage wordt verlengd tot 16 februari 2020.
1.13    Op 28 oktober 2019 heeft mr. H de Orde van Advocaten verzocht om een bemiddeling tussen hem en klager, omdat klager hem onvoldoende in staat stelt het patronaat uit te oefenen.  
1.14    Bij e-mail van 29 oktober 2019 heeft verweerder 2 klager uitgenodigd voor een bemiddelingsgesprek op 7 november 2019. Klager heeft niet gereageerd. Bij e-mail van 30 oktober 2019 heeft verweerder 2 klager wederom uitgenodigd. Klager heeft niet gereageerd. Verweerder 2 heeft deze e-mails naar het zakelijk e-mailadres van klager verzonden.  
1.15    Op 30 oktober 2019 heeft klager de Raad van Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag verzocht om goedkeuring van een patronaat van mr. Y.
1.16    Op 6 november 2019 heeft mr. H de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam verzocht de opzegging van de stageovereenkomst met klager goed te keuren.
1.17    Bij besluit van 20 december 2019 heeft de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag goedkeuring onthouden aan het verzoek van klager om zijn stage onder patronaat van mr. Y voor te zetten.   
1.18    Op 30 januari 2020 heeft de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam klager geïnformeerd over het besluit inhoudende een goedkeuring aan mr. H om de stageovereenkomst met klager op te zeggen. Het hiertegen ingestelde administratief beroep is bij besluit van 18 mei 2020 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft klager beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.19    Op 15 mei 2020 heeft klager een klacht ingediend over verweerders.
1.20    Klager is met ingang van 3 juni 2020 van het tableau geschrapt.

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerders het volgende.
a)    Verweerders hebben hem onder druk gezet om op zoek te gaan naar een andere patroon, terwijl hij zijn stage bij mr. G wilde afmaken;
b)    Verweerders zijn hun zorgplicht niet nagekomen en hebben hem niet geholpen een nieuwe patroon te zoeken;  
c)    Het goedkeuren van mr. H als patroon is in strijd met de richtlijnen over huurprijzen van de Orde van Advocaten Amsterdam;
d)    Verweerders hebben doelbewust de uitnodigingen voor het bemiddelingsgesprek naar zijn zakelijk e-mailadres gestuurd, terwijl bekend was dat dit e-mailadres door mr. H was afgesloten.

3    VERWEER
3.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd.

4    BEOORDELING
4.1    Het in de artikelen 46 en volgende Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals hier voor ieder van verweerders het geval is, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Ad klachtonderdeel a)
4.2    Klager heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel het volgende aangevoerd. Op 4 maart 2019 kreeg hij van verweerder 2 te horen dat hij met spoed op zoek moest gaan naar een nieuwe patroon, omdat mr. G niet voldeed in verband met een voorwaardelijke schorsing, en een wijziging van patroonschap binnen het kantoor om organisatorische redenen niet zou worden goedgekeurd. Klager heeft verweerder 2 meegedeeld dat hij in gesprek was met mr. H over een samenwerking na zijn stageperiode. Klager wilde zijn stage bij het advocatenkantoor Van O&G afmaken. Door de oneigenlijke opschorting van  zijn stage door verweerders werd hij gedwongen dit kantoor te verlaten.  
4.3    Verweerders betwisten druk op klager te hebben uitgeoefend om een nieuwe patroon te zoeken. Klager heeft in het voorjaar van 2019 zelf verzocht om een patroonwisseling binnen het kantoor Van O&G. Tijdens het gesprek op 4 maart 2019 heeft hij aangegeven dat hij niet tevreden was over de begeleiding binnen het kantoor en is ook gebleken dat hij zelf al op zoek was gegaan naar een patroon buiten het kantoor. Hij heeft eerst geprobeerd een advocaat in Landsmeer als patroon te laten optreden, waarna hij zelf mr. H te Amsterdam bereid heeft gevonden als patroon op te treden.
4.4    De voorzitter overweegt dat het aan klager is om aan te tonen dat verweerders de door hem gestelde druk op hem hebben uitgeoefend. Bij gebreke van voldoende onderbouwing daarvan, bijvoorbeeld door stukken die de juistheid van klagers stelling bevestigen, kan de voorzitter de juistheid van dit verwijt niet vaststellen. Intussen valt de stelling van klager dat hij zijn stage bij Van O&G wilde afmaken, niet goed te rijmen met zijn eigen activiteiten gericht op een eerder vertrek. Zo betreft het voorstel dat mr. H in Landsmeer aan klager heeft gedaan de startdatum 1 april 2019, hetgeen dus vóór het einde van zijn stageperiode is. Klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.
Ad klachtonderdeel b)
4.5    Klager verwijt verweerders hun zorgplicht te hebben geschonden door hem niet te ondersteunen in het zoeken naar een nieuwe patroon.  
4.6    Verweerders voeren aan dat verweerder 2 klager heeft gesteund en begeleid bij het vinden van een (nieuwe) patroon. Klager wilde overstappen naar het kantoor in Landsmeer. Verweerder 2 heeft klager erop gewezen dat hij dan te maken krijgt met de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland. Ook heeft verweerder 2 over de duur van de stageverlenging contact opgenomen met de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland. Klager heeft voor mr. H te Amsterdam, met wie hij ook in gesprek was, gekozen. Hierop heeft verweerder 2 de voorwaarden van de samenwerkingsovereenkomst met klager besproken. Ook heeft hij klager, na een verzoek van mr. H om bemiddeling, uitgenodigd voor een gesprek, maar klager heeft zich onttrokken aan zijn zorg door zich zonder overleg over te schrijven naar de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.
4.7    De voorzitter is niet gebleken van onbetamelijk handelen door verweerders. Uit wat  verweerders hebben aangevoerd, volgt dat zij klager tijdens zijn stage bij Van O&G in voldoende mate hebben geadviseerd en ondersteund in zijn zoektocht naar een patroon.  Na het verzoek om bemiddeling van mr. H, hebben verweerders klager uitgenodigd voor een gesprek. Klager was ten tijde van deze uitnodigingen echter kennelijk al voornemens om zich in Den Haag te vestigen; hij had de Raad van Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag al verzocht om zijn stage onder begeleiding van mr. Y voor te zetten. Onder deze omstandigheden waren verweerders niet langer verplicht om klager, zoals hij stelt, te ondersteunen een patroon te vinden. Klager heeft zijn stelling dat verweerder 1 dit heeft toegezegd niet onderbouwd. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.8    Klager verwijt verweerders dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door de richtlijnen over de huurprijzen niet in acht te nemen bij het goedkeuren van de samenwerkingsovereenkomst met mr. H.  Klager had hierdoor hoge huurkosten.   
4.9    Verweerders voeren aan dat de door klager aangehaalde richtlijn nog niet was ingegaan. Zelfs indien dat het geval was, dan geldt dat de kantoorkosten in Amsterdam hoger zijn dan het landelijk gemiddelde, wat te maken heeft met de huurkosten. Er wordt  regelmatig gebruik gemaakt van het recht om van de richtlijn af te wijken. Daarbij speelt een rol of in ruil voor de vergoeding een complete service wordt geboden (bijvoorbeeld inclusief administratieve ondersteuning). In het geval van klager speelde mee dat hij al tweeënhalf jaar ervaring had en hij te kennen had gegeven commercieel redelijk te draaien, aldus verweerders.
4.10    De voorzitter overweegt dat verweerders met het goedkeuren van de samenwerkingsovereenkomst tussen klager en mr. H niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Verweerder 1 heeft een zekere vrijheid om per geval een beoordeling te maken en daarbij - voor zover die ruimte bestaat - af te wijken van richtlijnen. Niet is gebleken dat verweerder 1 met zijn goedkeuring van de samenwerkingsovereenkomst het vertrouwen in de advocatuur heeft ondermijnd. Dat - zoals klager stelt - mr. H te Landsmeer zijn huurprijs in opdracht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland moest verlagen, leidt niet tot ander oordeel nu het om een ander arrondissement gaat. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
4.11    Klager stelt dat verweerder 2 doelbewust de uitnodigingen voor het  bemiddelingsgesprek naar zijn zakelijk e-mailadres heeft verstuurd, omdat hij wist dat dit adres door mr. H was afgesloten. Verweerder wist dit al op 16 oktober 2019; dit is schriftelijk aan hem meegedeeld.
4.12    Verweerders betwisten hetgeen klager aanvoert. Klager was op dat moment nog werkzaam op het kantoor van mr. H en er was geen enkele reden aan te nemen dat klager zijn zakelijke e-mailberichten niet dagelijks zou kunnen lezen. Voor zover klager aanvoert dat mr. H hem de toegang tot zijn kantoor en e-mailbox had ontzegd, dan had klager verweerders daarop kunnen en moeten aanspreken. Dat is niet gebeurd.
4.13    De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerders heeft klager zijn stelling dat verweerder 2 wist dan wel kon weten dat hij geen toegang had tot zijn zakelijk e-mailadres niet onderbouwd. Wat klager stelt omtrent een vermeende e-mail van 16 oktober 2019, is door hem niet onderbouwd. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.

Griffier                                                    Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. G. Panday
is deze beslissing ondertekend door
mr. W.B. Kok (plaatsvervangend griffier)

Verzonden d.d. 19 juli 2021.