ECLI:NL:TADRARL:2021:171 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-725

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:171
Datum uitspraak: 26-07-2021
Datum publicatie: 27-08-2021
Zaaknummer(s): 20-725
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. De raad is van oordeel dat verweerster niet heeft onderzocht of klaagster in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Verweerster heeft daarmee niet voldaan aan gedragsregel 18. Klachtonderdeel gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 26 juli 2021

in de zaak 20-725/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: M-Z.

over

verweerster

gemachtigde: mr. Van R-H.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 20 januari 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 22 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1068833 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 mei 2021. Daarbij waren klaagster met haar gemachtigde en verweerster met haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van verweerster met bijlagen van 30 april 2021 en de e-mail van klaagster met bijlagen van 10 mei 2021.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster heeft zich voor juridische bijstand in verband met de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tot verweerster gewend en is door haar bijgestaan in de periode van eind januari 2018 tot en met april 2018. Op 29 januari 2018 vond het eerste gesprek tussen klaagster en verweerster plaats, na telefonisch overleg voor het maken van een afspraak.

2.3    Op 30 januari 2018 heeft verweerster een opdrachtbevestiging gestuurd naar klaagster. In deze opdrachtbevestiging staat onder meer dat het uurtarief van verweerster € 250,- exclusief 21% btw is en dat verweerster (het kantoor) geen zaken aanneemt op basis van gefinancierde rechtsbijstand. Verweerster schrijft daarbij dat zij er, zonder tegenbericht, van uit gaat dat klaagster daar op het moment van aanvang van de zaak en in de toekomst geen bezwaar tegen zal hebben.

2.4    Op 24 april 2018 heeft een zitting plaats gevonden bij de Rechtbank in Utrecht. De nota’s over januari, februari en maart 2018 zijn door klaagster voldaan. Klaagster gaat in mei 2018 naar een opvolgend advocaat. Deze advocaat heeft een toevoeging aangevraagd en gekregen. De klachten vinden met name hun oorsprong in de door verweerster aan klaagster gestuurde facturen, te weten de opgevoerde tijd, de opgevoerde kosten, en het feit dat zij niet gewezen is op de mogelijkheid om gefinancierde rechtsbijstand te krijgen en daardoor te maken heeft gekregen met hoge kosten.

2.5    Op 2 mei 2018 heeft klaagster contact gezocht met verweerster, waarbij zij heeft bericht dat de proceskosten haar grote zorgen baarden, en dat zij de nota’s niet kon betalen. Op 3 mei 2018 heeft verweerster aangeboden haar uurtarief te reduceren. Uiteindelijk hebben partijen via de klachtenprocedure op kantoor van verweerster, waarbij klaagster door een derde werd vertegenwoordigd, gesproken over de hoogte van het nog te betalen bedrag. Uiteindelijk is er door klaagster een betaling gedaan van € 5.000,-, door klaagster aangemerkt als finale betaling.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    haar niet te informeren over het feit dat zij mogelijk in aanmerking kon komen voor gefinancierde rechtsbijstand;

b)    onvoldoende zorgvuldigheid te betrachten in verband met het feit dat klaagster mogelijk in aanmerking kon komen voor gefinancierde rechtsbijstand, maar daarvan heeft afgezien;

c)    geen redelijk uurtarief in rekening te brengen;

d)    de facturen van de rechtbank (waarbij ten onrechte twee keer griffierecht in rekening is gebracht) klakkeloos door te factureren aan klaagster;

e)    twee uur reistijd in rekening te brengen voor te zitting, terwijl de reistijd hoogstens 30 minuten kan zijn geweest.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Klaagster dient niet-ontvankelijk verklaard te worden in klachtonderdelen 1 en 2, althans deze klachtonderdelen dienen ongegrond verklaard te worden, omdat klaagster een betalingsvoorstel van verweerster heeft geaccepteerd en deze heeft voldaan tegen finale kwijting, waardoor de zaak in der minne is opgelost. Klaagster kan hier niet meer middels de ingediende klacht op terugkomen.

4.3    Verweerster heeft zowel bij een eerste telefonisch contact als tijdens een eerste bespreking bij haar op kantoor er melding van gemaakt dat zij geen zaken aanneemt op basis van gefinancierde rechtsbijstand. Tevens wordt dan het uurtarief vermeld. Klaagster heeft dat geaccepteerd en het is nogmaals bevestigd in de brief van 30 januari 2018. Verweerster heeft klaagster er voldoende op gewezen dat zij geen zaken aanneemt op basis van gefinancierde rechtsbijstand.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Verweerster heeft klaagster, geheel onverplicht, aangeboden om iets aan haar uurtarief te doen. Dat aanbod is door klaagster in eerste instantie afgeslagen.

Klachtonderdeel d)

4.5    De rechtbank heeft abusievelijk tweemaal griffierechten in rekening gebracht. Verweerster heeft deze griffierechten abusievelijk tweemaal in rekening gebracht bij klaagster. Verweerster heeft de tweede nota gecrediteerd en het geld teruggestort, onmiddellijk nadat zij er achter was gekomen dat dit een fout was. Verweerster betreurt de fout en geeft aan dat dit niet had mogen gebeuren.

Klachtonderdeel e)

4.6    De kwestie over de hoogte van de in rekening gebrachte reistijd viel ook onder het voorstel tot betaling door klaagster van een bedrag van € 5.000,- inclusief btw tegen finale kwijting.

5    BEOORDELING

Klachtonderdelen a) en b)

Ontvankelijkheid

5.1    Verweerster, de gemachtigde van verweerster en de heer C., namens klaagster, hebben op 19 juli 2018 een bemiddelingsgesprek gevoerd. Volgens verweerster zijn in dat gesprek alle in de onderhavige klachtzaak naar voren gebrachte klachtonderdelen besproken. Volgens klaagster is het in dat gesprek hoofdzakelijk over de hoogte van de openstaande factuur gegaan en zijn haar overige klachten niet volledig en juist behandeld. In het gesprek is door verweerster voorgesteld om het factuurbedrag te verlagen en de zaak af te doen door betaling van een bedrag van € 5.000. Klaagster is daarmee (uiteindelijk) akkoord gegaan en zij heeft dat bedrag ook overgemaakt.

5.2    De raad stelt vast dat in het bemiddelingsgesprek niet is gesproken over de (on)mogelijkheid om een klacht bij de deken in te dienen tegen verweerster. Ook in het voorstel van verweerster is deze voorwaarde niet genoemd. Gelet daarop zal de raad het standpunt van verweerster niet volgen. De raad acht klaagster in alle klachtonderdelen ontvankelijk.

Inhoudelijk

5.3    Gedragsregel 18 lid 1 bepaalt dat, tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, hij verplicht is met zijn cliënt vóór de aanvaarding van de opdracht en verder steeds tussentijds wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Gedragsregel 18 lid 3 bepaalt dat, wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin de keuze maakt daarvan geen gebruik te maken, de advocaat dat schriftelijk dient vast te leggen.

5.4    De raad stelt - in het bijzonder op grond van de verklaring van verweerster – vast dat verweerster meermalen (telefonisch en in het gesprek op haar kantoor) aan klaagster duidelijk heeft gemaakt dat zij klaagster niet zal bijstaan op basis van gefinancierde rechtsbijstand en dat zij ook haar uurtarief heeft genoemd. Dat is ook opgenomen in de schriftelijke opdrachtbevestiging. Verweerster heeft echter niet onderzocht en met klaagster overlegd of klaagster in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Verweerster had dat wel moeten doen. Immers, indien klaagster recht zou hebben op gefinancierde rechtshulp, had zij er voor kunnen kiezen om zich door een andere advocaat te laten bijstaan die wel op basis van gefinancierde rechtsbijstand werkt. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster niet heeft gehandeld overeenkomstig het bepaalde in gedragsregel 18. Deze klachtonderdelen zullen daarom gegrond worden verklaard. 

Klachtonderdeel c)

5.5    De raad is van oordeel dat op grond van de enkele stelling van klaagster dat zij – gelet op de financiële situatie van klaagster – een uurtarief van € 160 in plaats van het afgesproken en in de opdrachtbevestiging genoemde uurtarief van € 250 redelijk vindt, niet valt in te zien in welke zin verweerster in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft.

Klachtonderdeel d) en e)

5.6    Verweerster heeft abusievelijk tweemaal griffierechten bij klaagster in rekening gebracht. Ook is gebleken dat verweerster abusievelijk te hoge reiskosten in rekening heeft gebracht. De raad acht dat handelen van verweerster slordig, maar omdat verweerster deze fouten heeft gecorrigeerd en zij deze fouten betreurt, is de raad van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal daarom deze klachtonderdelen ongegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de ernst van de verweten gedraging en gezien het feit dat verweerster niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, acht de raad de oplegging van een waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-725/AL/MN.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster] tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan [klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, F.E.J. Janzing, H.K. Scholtens, E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2021.

Griffier                                                                      Voorzitter

Verzonden d.d. 26 juli 2021