ECLI:NL:TADRARL:2021:151 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-754

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:151
Datum uitspraak: 12-07-2021
Datum publicatie: 17-08-2021
Zaaknummer(s): 19-754
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 12 juli 2021

in de zaak 19-754/AL/NN

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 16 maart 2020 op de klacht van:

klager

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 9 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 4 november 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019 KNN094/976142 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 16 maart 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4    Op 31 maart 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 23 april 2021. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager heeft de zitting bijgewoond via een telefonische conferentie verbinding.

1.6    Klager heeft bij e-mail van 26 april 2021 een wrakingsverzoek tegen de voorzitter van de raad ingediend (bekend bij de raad onder zaaknummer 21-369/AL/NN/W). Dit verzoek is door de wrakingskamer van de raad afgewezen bij beslissing van 28 juni 2021.

1.7    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    Ten aanzien van klachtonderdelen a) en b) wijst klager erop dat de voorzitter de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) onjuist heeft geïnterpreteerd. Op grond van de AVG is het verstrekken van een telefoonnummer aan een derde het verwerken van een persoonsgegeven. Verweerder heeft in strijd met de in artikel 6 lid 1 AVG limitatief genoemde rechtmatigheidsvoorwaarden voor verwerking het telefoonnummer van klager aan een derde verstrekt. Daarmee is het een gegeven dat hij in strijd met de AVG heeft gehandeld. Niet relevant is of klager verweerder uitdrukkelijk heeft verboden om zijn telefoonnummer aan derden te verstrekken. Evenmin is relevant of verweerder wist dat het een afgeschermd telefoonnummer betrof. Het kan niet anders zijn dan dat handelen in strijd met de AVG tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De voorzitter heeft daarom blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

2.3    Klager is van mening dat hetgeen de voorzitter heeft overwogen in rechtsoverweging 4.5 over klachtonderdeel c) onjuist is. Het is niet relevant of verweerder tot 1 juli 2019 met vakantie was. Het feit dat verweerder pas per 1 juli 2019 bij A. in dienst is getreden, is de werkelijke reden dat hij niet eerder als advocaat van A. kon reageren. Het is dus evident dat verweerder feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist dat deze onjuist was.

2.4    Klager meent dat de voorzitter ten onrechte in rechtsoverweging 4.5 heeft overwogen dat klachtonderdeel d) ongegrond is, omdat dit klachtonderdeel onvoldoende is onderbouwd. Klager heeft immers de gehele correspondentie ter zake alsmede een getuigenverklaring over het bewuste telefoongesprek overgelegd.

2.5    Klager meent dat de voorzitter in rechtsoverweging 4.5 ten onrechte heeft overwogen dat zij ten aanzien van klachtonderdeel e) niet kan vaststellen of verweerder onjuiste mededelingen heeft gedaan, aangezien dit duidelijk blijkt uit de door klager bij repliek overgelegde productie 5.

2.6    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. M.W. Veldhuijsen en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.

Griffier                                                      Voorzitter

Verzonden d.d. 12 juli 2021