ECLI:NL:TADRARL:2021:148 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-692

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:148
Datum uitspraak: 10-05-2021
Datum publicatie: 16-08-2021
Zaaknummer(s): 19-692
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht onder de advocaat van de wederpartij. De raad verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 10 mei 2021

in de zaak 19-692/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

voorheen advocaat te [plaats]

gemachtigde: mr. B.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 mei 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 7 oktober 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z915744 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 maart 2021. Daarbij waren klager en verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlagen van klager van 30 augustus 2020 en 10 september 2020, de e-mail van klager van 2 september 2020 en de brief met bijlagen van verweerder van 4 september 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is verwikkeld in een echtscheiding. De ex-echtgenote van klager wordt bijgestaan door mr. L. te [plaats] en door verweerder.

2.3    Verweerder is zowel advocaat, belastingadviseur als accountant AA.

2.4    Bij beschikking van 21 december 2016 heeft de rechtbank Amsterdam onder meer de kinder- en de partneralimentatie ten laste van klager vastgesteld.

2.5    Bij exploot van 6 februari 2018 is de grosse van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2016 aan klager betekend, met het bevel om binnen twee dagen de in het exploot vermelde bedragen te betalen.

2.6    Bij exploot van 16 februari 2018 is namens de ex-echtgenote van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder [P] B.V. Klager is (onmiddellijk) bestuurder van [P] B.V. Bij brief van de deurwaarder van 23 maart 2018 is [P] B.V. bericht dat de derdenverklaring nog niet was ontvangen.

2.7    Namens de ex-echtgenote van klager is op 13 juni 2018 een kortgedingdagvaarding betekend aan [P] B.V. De inhoudelijke behandeling van het kort geding heeft niet plaatsgevonden, aangezien klager de achterstallige alimentatiebedragen zelf (vóór de inhoudelijke behandeling) heeft betaald, waarna het kort geding is ingetrokken.

2.8    Klager heeft in 2018 zijn ex-echtgenote doen dagvaarden bij de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam in verband met een vordering op haar tot betaling van een geldsom. Ter rolle van 20 december 2018 heeft verweerder een conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie, ingediend. In reconventie werden de met de kortgedingdagvaarding van 13 juni 2018 verband houdende kosten van klager gevorderd (declaratie van 11 juni 2018). Ter gelegenheid van een comparitie van partijen hebben klager en zijn ex-echtgenote een minnelijke regeling getroffen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in de procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam te stellen dat zijn cliënte (de ex-echtgenote van klager) juridische kosten heeft gemaakt inzake het entameren van een kort geding (in juni 2018) jegens hem, terwijl dat kort geding (in zijn optiek) nooit heeft plaatsgevonden;

b)    bij voormelde conclusie een niet gespecificeerde declaratie van juridische kosten als productie over te leggen, waarvan klager gerede twijfel heeft of die werkzaamheden wel zijn uitgevoerd en of die kosten wel door zijn cliënte (de ex-echtgenote) zijn betaald;

c)    op die manier de kantonrechter dus een andere situatie dan de werkelijkheid voor te spiegelen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

4.2    Klager is ermee bekend dat hij namens zijn cliënte tegen [P] B.V. op 13 juni 2018 een kortgedingdagvaarding heeft laten betekenen. Klager is er mee bekend dat ter incassering van achterstallige alimentatie executoriaal derdenbeslag was gelegd om de alimentatiebedragen te verhalen die klager nog verschuldigd was aan zijn ex­echtgenote.

4.3    Er zijn wel degelijk werkzaamheden verricht, zoals het opstellen en het doen betekenen van de kortgedingdagvaarding, de bestudering van het achterliggende dossier en het verzamelen van relevante producties. Verweerder heeft zijn cliënte een bedrag van

€ 3.592,50 exclusief BTW in rekening gebracht (declaratie van 11 juni 2018). Dit is geen nepfactuur is. Klager heeft geen belang bij de klacht omdat zijn cliënte de declaratie heeft betaald.

4.4    De betreffende kortgedingdagvaarding is niet uitgemond in een inhoudelijke behandeling, komt omdat klager de achterstallige alimentatie heeft betaald, waarna de procedure toen is ingetrokken. Met de overlegging van deze declaratie bij voormelde conclusie van antwoord, tevens van eis in reconventie, heeft verweerder aan de rechter geen andere situatie voorgespiegeld dan de werkelijkheid.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder is de advocaat van de wederpartij van klager. De raad stelt voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij heeft te gelden dat een advocaat bij uitingen over strafbare feiten of onrechtmatige gedragingen de nodige terughoudendheid in acht moet nemen.

5.2    Alle drie de klachtonderdelen zijn gegrond op de stelling van klager dat verweerder een – in de woorden van klager – nepfactuur (gericht aan de cliënte van verweerder) heeft opgesteld en in de procedure heeft gebracht en hiermee de rechter om te tuin heeft willen leiden.

5.3    De raad stelt vast dat klager dit verwijt niet met stukken of anderszins heeft onderbouwd, ook niet (desgevraagd) op de zitting van de raad. Verweerder heeft dit verwijt gemotiveerd betwist. Hij heeft aangegeven dat het aantal op de factuur genoemde uren wel degelijk klopt en dat de factuur ook door zijn cliënte is betaald. De raad is op grond hiervan van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de door verweerder opgestelde en ingediende factuur onjuist is. Nu dit feit dat aan alle drie de klachtonderdelen ten grondslag is gelegd niet is komen vast te staan, worden deze klachtonderdelen ongegrond verklaard. 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel, C.A.Th. Philipsen, H.K. Scholtens, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2021.

Griffier                                                        Voorzitter

verzonden d.d. 10 mei 2021