ECLI:NL:TADRARL:2021:124 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-1000

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:124
Datum uitspraak: 03-05-2021
Datum publicatie: 06-07-2021
Zaaknummer(s): 20-1000
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht betreft het handelen van de advocaat van de wederpartij. De bewoordingen die verweerder in de conclusie van antwoord heeft gebruikt, zijn niet onnodig grievend gezien de grote mate van vrijheid die verweerder als advocaat van de wederpartij toekomt bij de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 3 mei 2021

in de zaak 20-1000/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

1. klager

2. klager

tezamen ook: klagers

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 15 december 2020 met kenmerk 1214103, door de raad ontvangen op 15 december 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Bij beschikking van 30 oktober 1995 is op verzoek van de vader van mevrouw A. een bewind ingesteld over de goederen van mevrouw A., met benoeming van mevrouw P. tot bewindvoerder.  Klagers zijn de neven van mevrouw A. aan moederszijde en mevrouw P. is de nicht mevrouw A. aan vaderszijde.

1.2    In 2006 is de vader van mevrouw A. overleden. Bij testament heeft hij als enig erfgenamen mevrouw P. en haar echtgenoot aangewezen.

1.3    In 2008 hebben klagers de kantonrechter verzocht om mevrouw P. te ontslaan als bewindvoerder, omdat zij twijfels hadden over de wijze waarop zij het bewind over de goederen van mevrouw A. uitoefende. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen. Klagers hebben zich in de jaren daarna diverse malen tevergeefs tot de kantonrechter gewend met bezwaren tegen de bewindvoering door mevrouw P.

1.4    Mevrouw A. is op 30 mei 2017 overleden. Op grond van de wet zijn klagers, mevrouw P. en haar twee broers de erfgenamen.

1.5    Klagers hebben een civielrechtelijke procedure tegen mevrouw P. bij de rechtbank aanhangig gemaakt die handelt over de verdeling van de nalatenschap van mevrouw A.

1.6    Verweerder behartigt de belangen van mevrouw P. in deze procedure sinds najaar 2018.

1.7    Op 12 juli 2020 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder dat hij zich jegens klagers onnodig grievend heeft uitgelaten in een conclusie van antwoord in een procedure waarin hij optreedt voor de wederpartij van klagers.

Toelichting

2.2    Door klagers wordt als uiterst kwetsend en grievend ervaren dat verweerder in zijn conclusie van antwoord heeft geschreven dat klagers alleen maar op geld uit waren, dat het klagers niet om de belangen van mevrouw A., maar uiteindelijk om hun eigen financiële gewin ging, dat klagers zich in het verleden niet of nauwelijks om het welzijn van mevrouw A. hebben bekommerd en dat zij pas sinds de opname van de vader van mevrouw A. in het verpleeghuis interesse in het vermogen van hun oom tonen en mevrouw A. enige keren in het verpleeghuis hebben opgezocht. Klagers hebben in hun klacht naar voren gebracht dat zij altijd, voor en na het overlijden van hun oom, naar mevrouw A. hebben omgekeken. Zij hadden gerede twijfel over de wijze waarop mevrouw P. de goederen van hun nicht beheerde.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerder heeft zijn conclusie van antwoord opgesteld op basis van hetgeen zijn cliënte, haar echtgenoot en hun adviseur hem hebben verteld en aan de hand van de dossiers die hem door de vorige advocaat van zijn cliënte ter beschikking zijn gesteld. Verweerder meent dat hij mocht afgaan op de juistheid van deze informatie en op basis daarvan de visie van zijn cliënte mocht verwoorden zoals dat is gebeurd. Verweerder heeft erop gewezen dat hij als advocaat van de wederpartij  van klagers een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze die hem goeddunkt en dat van overschrijding de daarvoor geldende grenzen in zijn optiek geen sprake is. 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.3    De voorzitter constateert dat verweerder in zijn conclusie van antwoord het standpunt van zijn cliënte heeft verwoord aan de hand van de door haar aangeleverde informatie, hetgeen hij in beginsel mag doen. Van bijzondere omstandigheden waardoor verweerder onderzoek had moeten doen naar de juistheid van het door zijn cliënte aangeleverde feitenmateriaal is niet gebleken. Verweerder mocht afgaan op haar informatie, temeer daar deze werd ondersteund door de processtukken en de beschikkingen van de kantonrechter in de eerder tussen partijen gevoerde procedures.

4.4    De als kwetsend ervaren kwalificaties zijn door verweerder gebruikt ter nadere onderbouwing van het standpunt van zijn cliënte en dienden daarmee een naar het oordeel van de voorzitter redelijk doel. Zoals in 4.1 is overwogen, komt verweerder als advocaat van de wederpartij van klagers een grote mate van vrijheid toe bij de wijze waarop hij de belagen van zijn cliënt behartigt. De voorzitter acht de bewoordingen die verweerder in de conclusie van antwoord heeft gebruikt tegen deze achtergrond bezien niet onnodig grievend.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2021.

Griffier                                                        Voorzitter

Verzonden d.d. 3 mei 2021