ECLI:NL:TADRARL:2021:107 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-493

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:107
Datum uitspraak: 15-03-2021
Datum publicatie: 28-06-2021
Zaaknummer(s): 19-493
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. In de voorzittersbeslissing is vastgesteld dat de klacht van klager inhoudelijk een herhaling is van de klacht die klagers broer eerder heeft ingediend tegen verweerster en waarop de raad in een andere klachtprocedure onherroepelijk heeft beslist. De voorzitter heeft de klacht namelijk om die reden, op grond van schending van het ne bis in idem-beginsel, in beide onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De raad is van oordeel dat het handelen dat is omschreven in klachtonderdeel b) in onvoldoende mate overeenkomt met (een van) de klachtonderdelen in de zaak van klagers broer waarover de raad eerder een beslissing heeft genomen. Daarom is de raad van oordeel dat met betrekking tot dit klachtonderdeel niet kan worden geconcludeerd dat verweerder ‘andermaal tuchtrechtelijk wordt berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijk eindbeslissing is genomen’, zoals bedoeld in artikel 47d Advocatenwet. Dat betekent dat de klacht ten onrechte in beide onderdelen niet-ontvankelijk is verklaard. De raad verklaart het verzet daarom ongegrond. De raad verklaart vervolgens de klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 maart 2021

in de zaak 19-493/AL/GLD

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 16 december 2019 op de klacht van:

klager

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 3 december 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 24 juli 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K18/160 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 16 december 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is verzonden aan partijen.

1.4    Op 12 januari 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 12 januari 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 18 januari 2021. Daarbij was verweerster aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klager. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klager van 18 januari 2021.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager niet bekend is met de in de voorzittersbeslissing genoemde eerdere klacht tegen verweerster, hij niet betrokken is bij die klacht en er geen sprake is van hetzelfde feitencomplex.

3    FEITEN

3.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

3.2    De voormalige kantoorgenote van verweerster, mr. W. (hierna: de curator), is bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 9 mei 2017 aangesteld als curator in het faillissement van de broer van klager, E.R.B. Verweerster heeft de curator ondersteund bij de afwikkeling van het faillissement.

3.3    Op 4 juni 2017 is de vader van klager en E.R.B. overleden. De afhandeling van de nalatenschap (en later ook die van de moeder) is bij het notariskantoor R. ondergebracht.

3.4    Op 7 juni 2017 is de moeder van klager en E.R.B. overleden. In haar nalatenschap viel onder meer de ouderlijke woning met inboedel. Klager, E.R.B. en een derde broer, W.B., zijn haar erfgenamen. Het erfdeel van E.R.B. valt in het faillissement. De curator heeft dat erfdeel beneficiair aanvaard.

3.5    De curator heeft met toestemming van de rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, de rechtbank verzocht een vereffenaar van de nalatenschap te benoemen. Verweerster is in die procedure als advocaat van de curator opgetreden. In het kader hiervan heeft klager een brief ontvangen van de rechtbank van 15 september 2017, waaruit blijkt dat de curator de rechtbank heeft gevraagd klager uit te nodigen voor de mondelinge behandeling van het verzoek tot benoeming van een vereffenaar op 6 oktober 2017. De rechtbank heeft bij beschikking van 10 november 2017 mr. R. tot vereffenaar van de nalatenschap van de moeder benoemd.

3.6    Bij e-mail van 27 november 2017 met bijlage heeft klagers broer W.B. bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Deze klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 november 2018 in aanwezigheid van klagers broer W.B. en verweerster, laatstgenoemde vergezeld van haar gemachtigde.

3.7    Bij brief van 3 december 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3.8    Klager heeft tevens klachten over het handelen van de curator aan de rechter-commissaris voorgelegd. De rechter-commissaris heeft de klachten bij brief van 19 januari 2018 afgewezen.

3.9    Bij beslissing d.d. 21 januari 2019 (zaaknummer 18-350) heeft de raad de op 27 november 2017 door klagers broer W.B.  ingediende klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard. De klacht bestond uit de volgende onderdelen:

“De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster onduidelijkheid heeft laten bestaan over de hoedanigheid waarin zij klager in deze kwestie heeft betrokken, welke belangen zij behartigde en welke bevoegdheden zij had;

b)    verweerster heeft onjuiste en onvolledige informatie gehanteerd en inaccuraat gewerkt (de aanhef en adressering van klager zijn onjuist). Klager wordt namelijk in het verzoekschrift tot benoeming van een vereffenaar aangeduid als “mevrouw”. De adresgegevens van klager konden bekend zijn bij verweerster omdat die staan vermeld in de e-mail van E.R.B. aan haar van 5 september 2017;

c)    verweerster zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat klager geen medewerking verleende;

Toelichting

Verweerster heeft geen rechtstreeks contact opgenomen met klager, laat staan hem om informatie gevraagd. Er is geen sprake geweest van hoor en wederhoor. E.R.B. heeft veelvuldig en met medewerking van notariskantoor R. alle informatie verschaft. De standpunten van verweerster zijn gebaseerd op aannames.

d)    verweerster heeft onnodig de rechtbank verzocht een vereffenaar te benoemen;

Toelichting

Over de procedure en de datum van de zitting is klager niet tevoren geïnformeerd. De voorgestelde vereffenaar kwam uit het eigen netwerk van verweerster. Het feit dat de rechtbank notaris R. heeft benoemd als vereffenaar bevestigt dat de procedure zinloos was.

e)    verweerster heeft nagelaten klager te informeren over de noodzaak van het beneficiair aanvaarden van het erfdeel van klagers moeder;

f)    verweerster heeft nagelaten te reageren op voorstellen van klager om tot afspraken te komen met betrekking tot de ouderlijke woning en de inboedel;

g)    verweerster zich heeft schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling door namens de curator met klager en de andere erven te corresponderen;

h)    verweerster “gemis aan professionele attitude integraal met gemis aan kwalitatieve capaciteiten en ethisch besef” wordt verweten.”

3.10    Klagers broer W.B. heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Bij beslissing van 18 oktober 2019 (zaaknummer 190039) heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad bekrachtigd.

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    onnodig de rechtbank te hebben verzocht een vereffenaar te benoemen, waardoor klager (advocaat-) kosten heeft moeten maken;

b)    op alle mogelijke manieren zaken te verdraaien, ontkennen, tegenwerken en betrokkenen in het ongewisse te laten.

Toelichting

Klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster wist dan wel had kunnen weten dat mr. R de afwikkeling van de nalatenschap in behandeling had. Verweerster had contact met mr. R moeten zoeken om tot een goede afwikkeling te komen. Het feit dat de rechtbank mr. R heeft benoemd als vereffenaar bevestigt dat de procedure zinloos was.

Klachtonderdeel b)

4.3    Verweerster beweert ten onrechte dat zij klager en zijn broer heeft uitgenodigd voor een gesprek. Een dergelijke uitnodiging heeft klager en zijn broer nooit bereikt. Verweerster wekt ten onrechte de indruk dat klager niet bereid zou zijn tot enig overleg met de rechter commissaris en verweerster. Verweerster heeft E.R.B. op 7 juli 2017 verboden contact met klager en A.G.B. te hebben terwijl de broers na het overlijden van hun moeder elkaar juist hard nodig hadden. Verweerster beweert ten onrechte dat klager en zijn broers haar in het ongewisse hebben gelaten over verkoopacties ten aanzien van de ouderlijke woning. Verweerster heeft niet gereageerd op e-mailberichten en vragen van klager. De curator heeft werkzaamheden van verweerster overgenomen, hetgeen bij klager de indruk wekt dat de curator verweerster niet capabel acht.

5    VERWEER

5.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

6    BEOORDELING

Ten aanzien van het verzet

6.1    De raad heeft allereerst te beoordelen of het verzet gegrond is. In de voorzitterbeslissing is vastgesteld dat de klacht van klager inhoudelijk een herhaling is van de klacht die klagers broer eerder heeft ingediend tegen verweerster en waarop de raad in een andere klachtprocedure onherroepelijk heeft beslist. De voorzitter heeft de klacht namelijk om die reden, op grond van schending van het ne bis in idem-beginsel, in beide onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

6.2    De raad is van oordeel dat het handelen dat is omschreven in klachtonderdeel b) in onvoldoende mate overeenkomt met (een van) de klachtonderdelen in de zaak van klagers broer waarover de raad eerder een beslissing heeft genomen. Daarom is de raad van oordeel dat met betrekking tot dit klachtonderdeel niet kan worden geconcludeerd dat verweerder ‘andermaal tuchtrechtelijk wordt berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijk eindbeslissing is genomen’, zoals bedoeld in artikel 47d Advocatenwet. Dat betekent dat de klacht ten onrechte in beide onderdelen niet-ontvankelijk is verklaard. De raad zal daarom het verzet gegrond verklaren.

6.3    Nu het verzet gegrond is, zal de raad thans de klachtonderdelen beoordelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a)

6.4    De raad is - net als de voorzitter - uit de hierboven vastgestelde feiten en de hierboven weergegeven klachtomschrijving van oordeel dat dit klachtonderdeel inhoudelijk een herhaling is van klachtonderdeel d) die klagers broer W.B. eerder heeft ingediend tegen verweerster en waarop in een andere klachtprocedure onherroepelijk is beslist. Beide klachtonderdelen houden in dat verweerster de rechtbank onnodig zou hebben verzocht een vereffenaar te benoemen. De raad zal zich daar niet nog een keer over buigen. De advocaat tegen wie een klacht is ingediend, moet er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op kunnen vertrouwen dat de klacht tegen hem daarmee afgewikkeld is en niet voor de tweede keer aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Klager is derhalve niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel vanwege schending van het ne bis in idem-beginsel (artikel 47b Advocatenwet).

Ten aanzien van klachtonderdeel b)

6.5    Klager verwijt verweerster dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op alle mogelijke manieren zaken te verdraaien, ontkennen, tegenwerken en betrokkenen in het ongewisse te laten.

6.6    De raad overweegt hierover als volgt. Uit het dossier volgt dat de rol van verweerster in de afwikkeling van de nalatenschap beperkt is gebleven tot het namens de curator een verzoekschrift indienen, tot het laten benoemen van een vereffenaar en de curator bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van dat verzoek bij te staan. Verder heeft verweerster bij de afwikkeling van de nalatenschap geen bemoeienis gehad. De raad is van oordeel dat deze verwijten hoofdzakelijk zien op het handelen van de curator en niet van verweerster. Voor zover de verwijten wel zien op enig handelen van verweerster, is de raad van oordeel dat de juistheid van die verwijten – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van die verwijten door verweerster -  niet zijn komen vast te staan. Dat leidt er toe dat de raad dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk;

-    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, A.C.H. Jansen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2021.

Griffier                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 15 maart 2021