ECLI:NL:TADRARL:2020:93 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-458

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:93
Datum uitspraak: 14-04-2020
Datum publicatie: 11-05-2020
Zaaknummer(s): 19-458
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht betreft het optreden van verweerder in een geschil tussen klager en zijn ex-echtgenote over een vaststellingsovereenkomst die in het kader van de echtscheiding destijds is gesloten. Verweerder treedt in dit geschil op voor de ex-echtgenote van klager tegen klager, waartegen klager bezwaar maakt omdat hij stelt in de echtscheidingsprocedure cliënt te zijn geweest bij het kantoor van de huidige kantoorgenoot van verweerder. Verweerder betwist dat omdat klager geen cliënt is geweest van verweerder of het huidige samenwerkingsverband van verweerder. De raad oordeelt dat klager terecht heeft gesteld cliënt te zijn geweest van de huidige kantoorgenoot van verweerder, waardoor het verweerder niet vrijstaat thans tegen klager op te treden, terwijl geen sprake is van de uitzondering als genoemd in gedragsregel 15 lid 3. Verder is van onjuiste informatievoorziening aan de deurwaarder geen sprake; verweerder heeft zich vergist in het verschuldigde bedrag en die vergissing binnen een redelijke termijn rechtgezet. Klacht deels gegrond, deels ongegrond. Maatregel: waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 april 2020

in de zaak 19-458

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij webformulier van 11 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 juli 2019 met kenmerk K 18/121, door de raad ontvangen op 12 juli 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 februari 2020 in aanwezigheid van klager en verweerder; laatstgenoemde vergezeld van zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Het gaat in deze klachtzaak om het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager vanaf juni 2018 met betrekking tot een geschil over afspraken die in de echtscheidingsprocedure in de periode 2011-2012 tussen klager en mevrouw G. (hierna: de vrouw) zijn gemaakt.

2.3 Klager heeft zich in de periode 2011-2012 laten adviseren over de echtscheiding door mrs. G. en L. van het kantoor VLG Advocaten. Toen bleek dat er een procedure moest worden gevoerd heeft een in het familierecht gespecialiseerde advocaat van een ander kantoor, mr. R., advocaat bij V. advocaten te E., de zaak verder in behandeling genomen.

2.4 Bij beschikking van 27 februari 2012 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen klager en de vrouw uitgesproken. Klager en de vrouw hebben de financiële verplichtingen vastgelegd in een op 21 juni 2013 gesloten vaststellingsovereenkomst.

2.5 De vrouw heeft zich in juni 2018 tot verweerder gewend, omdat klager zijn verplichtingen op grond van de vaststellingsovereenkomst niet zou zijn nagekomen.

2.6 Klager heeft zich vervolgens tot mr. G. gewend voor rechtsbijstand in deze kwestie. Mr. G. gaf aan dat zijn kantoorgenoot, verweerder, klager zou kunnen bijstaan. Toen bleek dat verweerder reeds met de vrouw een afspraak had gemaakt, heeft mr. G. klager laten weten dat zijn kantoorgenoot hem niet in dezelfde kwestie kon bijstaan. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen het optreden van verweerder als advocaat van de vrouw, omdat hij van mening was dat er sprake was van belangenverstrengeling op grond van gedragsregel 15 (gedragsregels 2018).

2.7 Bij brief van 27 augustus 2018 heeft klager een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder. Bij brief van 26 september 2018 heeft de klachtenfunctionaris klager meegedeeld dat deze niet-ontvankelijk is in zijn klacht en dat, als de klacht wel ontvankelijk zou zijn, er geen sprake is van belangenverstrengeling. Bovendien is uit zorgvuldigheid een aanvullend onderzoek gedaan naar de achtergrond van het dossier en daaruit is gebleken dat het dossier van klager reeds in 2016 is vernietigd.

2.8 Bij brief van 26 september 2018 heeft verweerder de deurwaarder geïnformeerd over de vordering van de vrouw op klager.

2.9 Op 9 oktober 2018 heeft de deurwaarder klager op de hoogte gesteld van de openstaande vordering en hem gesommeerd uiterlijk binnen twee dagen te betalen.

2.10 Op 10 oktober 2018 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerder en aangegeven dat de vordering onjuist was en diende te worden aangepast.

2.11 Op 11 oktober 2018 heeft klager zowel telefonisch als schriftelijk contact opgenomen met de deurwaarder en ook aan hem aangegeven dat de vordering onjuist was en diende te worden aangepast.

2.12 Bij e-mail van 12 oktober 2018 heeft de deurwaarder klager geïnformeerd dat de nog openstaande vordering is aangepast en hem verzocht de nog openstaande vordering binnen drie dagen te betalen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij gedragsregel 15 (gedragsregels 2018) heeft geschonden door de vrouw bij te staan als advocaat, terwijl klager eerder was bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder in dezelfde zaak.

b) hij de deurwaarder opzettelijk onjuist c.q. onvolledig heeft geïnformeerd over de hoogte van de vordering van de vrouw. Pas nadat klager verweerder op de fout heeft gewezen, heeft hij zijn fout hersteld.

4 VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Het bepaalde in de genoemde gedragsregel is niet van toepassing op deze zaak, omdat klager geen (voormalige) cliënt is geweest van verweerder of het samenwerkingsverband waar verweerder nu deel van uitmaakt. Dat geldt ook ten aanzien van VLG Advocaten; van rechtsopvolging is geen sprake. Subsidiair, als daar wel sprake van zou zijn, beroept verweerder zich op de uitzonderingsbepaling van gedragsregel 15 lid 3, omdat aan de drie daarin genoemde voorwaarden om desalniettemin tegen een (voormalige) cliënt te mogen optreden, is voldaan. Ten aanzien van de eerste voorwaarde heeft verweerder aangevoerd dat de kwestie waarin hij voor de vrouw optreedt niet dezelfde zaak betreft als die waarin VLG Advocaten voor klager is opgetreden. Dat betrof de echtscheiding terwijl de kwestie die nu speelt betrekking heeft op de nakoming van de vaststellingsovereenkomst waarin klager en de vrouw destijds onderling afspraken hebben gemaakt in een tussen henzelf opgestelde vaststellingsovereenkomst. Ten aanzien van de tweede voorwaarde heeft verweerder gesteld dat hij op geen enkele manier over vertrouwelijke informatie betreffende klager beschikt die nu mogelijkerwijs tegen klager zou kunnen worden gebruikt. Ten aanzien van de derde voorwaarde heeft verweerder aangevoerd dat niet gebleken is van redelijke bezwaren aan de kant van klager.

Ad klachtonderdeel b)

4.2 Nadat verweerder kennis had genomen van het feit dat hij van een verkeerd aantal maanden was uitgegaan, 66 maanden in plaats van 67, heeft hij zo spoedig mogelijk contact opgenomen met de deurwaarder om dit aan te passen. De deurwaarder heeft dat gedaan en klager is daarover geïnformeerd. Van opzettelijk onjuist of onvolledig informeren van de deurwaarder is geen sprake geweest.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft klager aangevoerd dat verweerder werkzaam is bij de rechtsopvolger van VLG Advocaten, het kantoor dat klager eerder heeft bijgestaan in de aanloop naar de echtscheidingsprocedure tussen klager en de vrouw. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen het optreden van verweerder als advocaat van de vrouw, omdat mr. G., die voor klager als advocaat is opgetreden bij aanvang van de echtscheidingsproblemen, thans een kantoorgenoot van verweerder is en het verweerder niet is toegestaan tegen een (voormalige) cliënt op te treden. Ondanks dat klager verweerder daarop verscheidene malen heeft gewezen, heeft verweerder zich niet teruggetrokken als advocaat van de vrouw, omdat hij stelt dat klager geen cliënt is geweest van het huidige kantoor van verweerder. Bovendien is mr. R. een voormalige kantoorgenote van verweerder bij zijn vorige kantoor (V. Advocaten). Klager heeft verder gesteld dat hij wel degelijk redelijke bezwaren had en dat er bovendien sprake is van de schijn van belangenverstrengeling.

5.2 Voor de beantwoording van de vraag of het verweerder thans vrijstaat op te treden tegen klager, is van belang of klager cliënt is geweest van VLG Advocaten, een samenwerkingsverband waar de mrs. L. en G. deel van uit maakten. Daarbij is van belang dat de mrs. L. en G. aanvankelijk klager hebben bijgestaan in de echtscheiding en in dat kader beiden gesprekken hebben gevoerd met klager. Ook heeft er een gesprek plaatsgevonden, waarbij naast de vrouw, klager en mr. G, ook de financieel adviseur van de vrouw aanwezig was. Daarvoor is door VLG Advocaten aan klager ook een declaratie gestuurd. Op basis van deze feiten is de raad van oordeel dat klager cliënt is geweest van VLG Advocaten en dat verweerder die thans deel uitmaakt van hetzelfde kantoor als mr. G. niet tegen klager als voormalige cliënt mag optreden, omdat gedragsregel 15 lid 6 bepaalt dat de inhoud van deze regel ook geldt voor het huidige samenwerkingsverband waarvan de oorspronkelijke advocaat (mr. G) deel uitmaakt. De vraag of het huidige kantoor van verweerder in juridische zin rechtsopvolger van VLG Advocaten, is in dit verband niet van belang.

5.3 Het feit dat de mrs. L. en G. de behandeling van de echtscheiding niet hebben voortgezet maar hebben overgedragen aan mr. R. betekent niet dat de relatie tussen klager en de mrs. L. en G. niet als een advocaat-cliëntrelatie moet worden aangemerkt. In die verhouding heeft mr. G. over alle vertrouwelijke informatie van klager kunnen beschikken en omdat mr. G. thans een kantoorgenoot van verweerder is, moet er van worden uit gegaan dat verweerder over diezelfde informatie kan beschikken. Het feit dat verweerder wellicht niet bekend was met het onder 5.3 genoemde gesprek, maakt dit oordeel niet anders.

5.4 Vervolgens dient beoordeeld te worden of de uitzondering op de hoofdregel (niet optreden tegen een (voormalige) cliënt) als genoemd onder gedragsregel 15 lid 3 van toepassing is.

5.5 Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat het onderhavige geschil tussen klager en de vrouw, de nakoming van de vaststellingsovereenkomst (de indexering van de kinderalimentatie en de kwestie van de toedeling van een gemeenschappelijke onroerende zaak) een andere zaak betreft dan die waarvoor aanvankelijk VLG Advocaten was ingeschakeld, zodat het hem wel vrij zou staan om de vrouw bij te staan tegen klager. Dat is naar het oordeel van de raad niet juist. Zowel de behartiging van de belangen van klager in 2011-2012 als de behartiging van de belangen van de vrouw in 2018 gaan over de gevolgen van de echtscheiding van klager en de vrouw. Dat over een deel van die gevolgen op een later tijdstip een nadere overeenkomst is gesloten maakt absoluut niet dat het geschil in 2018 tussen de zelfde partijen als een geheel andere zaak gezien kan worden.

5.6 Het argument van verweerder dat hij niet over vertrouwelijke informatie van klager beschikte omdat alle dossiers van klager al in 2016 op het kantoor van mr. R. zijn vernietigd, maakt dit oordeel niet anders. Het gaat niet om de al dan niet aanwezigheid van dossiers, maar om de kennis van mr. G. en om de vertrouwelijke informatie van de kant van klager die tijdens de echtscheidingskwestie bekend is geworden bij mr. G. en die nu, via verweerder, tegen klager gebruikt kan worden.

5.7 Verweerder heeft nog aangevoerd dat partijen de kwestie van de vaststellingsovereenkomst zelf hebben geregeld buiten de advocaten om, maar dat brengt de raad ook niet tot een ander oordeel. Mr. G. is betrokken geweest bij de echtscheiding tussen klager en de vrouw waarbij hij kennis heeft kunnen nemen van alle (vertrouwelijke) informatie die daarvoor van belang was van de kant van klager. Dat partijen uiteindelijk zelf een regeling hebben vastgesteld is niet van belang voor de vraag over welke vertrouwelijke informatie mr. G. heeft kunnen beschikken.

5.8 De genoemde uitzondering op grond van gedragsregel 15 lid 3 is niet van toepassing omdat niet aan de eerste voorwaarde is voldaan, zodat de overige voorwaarden geen bespreking behoeven omdat het artikel vereist dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.9 Klager heeft aanvankelijk in dit klachtonderdeel verweerder verweten dat hij opzettelijk de deurwaarder onjuist c.q. onvolledig heeft geïnformeerd over de hoogte van de vordering van de vrouw. Ter zitting heeft klager aangegeven dat het niet gaat om het “opzettelijk” onjuist c.q. onvolledig informeren, maar om het onjuist dan wel onvolledig informeren van de deurwaarder. Verweerder heeft aangevoerd dat het hier om een vergissing gaat. Op 26 september 2018 heeft verweerder aan de deurwaarder een verkeerde opgave verstrekt van de vordering van de vrouw. Hij was uitgegaan van 66 maanden in plaats van 67 maanden. Op 10 oktober 2018 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerder en gewezen op de fout. Op 11 oktober 2018 heeft klager kennelijk met de deurwaarder hierover ook contact gehad. De vordering is vervolgens aangepast en op 12 oktober 2018 is klager hierover geïnformeerd door de deurwaarder en door verweerder. De raad acht dat tijdsbestek niet onaanvaardbaar lang zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de ernst van de gedraging en de omstandigheden van het geval, zoals het feit dat klager geen nadeel heeft ondervonden van het optreden van verweerder, is de raad van oordeel dat volstaan kan worden met een waarschuwing.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de raad de klacht grotendeels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- aan forfaitaire reiskosten van klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten, en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en zaaknummer 19-458.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.

Aldus gewezen door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. H.H. Tan, K.F. Leenhouts, M. Tijseling, A.C.H. Jansen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2020.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 14 april 2020