ECLI:NL:TADRARL:2020:92 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-456

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:92
Datum uitspraak: 14-04-2020
Datum publicatie: 11-05-2020
Zaaknummer(s): 19-456
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft zich in een procedure tot vaststelling van kinder- en partneralimentatie, nadat een datum was bepaald voor uitspraak, per brief tot de rechter gewend zonder toestemming van de wederpartij. Verweerster heeft aangevoerd dat zij dat heeft gedaan omdat op de zitting bleek dat de rechter niet beschikte over het door haar ingediende verweerschrift. Zij heeft ter zitting haar dossierexemplaar overhandigd, maar de rechter heeft de behandeling niet geschorst om kennis te kunnen nemen van de inhoud van het verweerschrift. Om die reden heeft zij na de zitting de rechter per brief uitdrukkelijk gevraagd kennis te nemen van alle argumenten van haar cliënte. De raad oordeelt die handelwijze in strijd met gedragsregel 21 lid 3 (gedragsregels 2018) omdat de inhoud van de processtukken op de zitting aan de orde behoort te komen. Als dat onvoldoende zou zijn gebeurd, staan verweerster andere middelen ter beschikking dan het sturen van een brief achteraf. De klacht is gegrond; waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 april 2020

in de zaak 19-456

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 november 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het  arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 11 juli 2019 met kenmerk Z 723094/MV/sd, door de raad ontvangen op 11 juli 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 februari 2020 in aanwezigheid van verweerder. Klager heeft laten weten om medische redenen niet aanwezig te kunnen zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster treedt op als advocaat van de ex-echtgenote van klager in de verzoekschriftprocedure bij de rechtbank  Midden-Nederland, afdeling familierecht, locatie Utrecht.

2.3    Op 31 mei 2018 is namens klager door mr. J. een verzoekschrift tot vaststelling kinder- en partneralimentatie ingediend.

2.4    Bij brief van 23 juli 2018 heeft verweerster de rechtbank als volgt bericht:

(…)

“Geachte mevrouw, mijnheer,

Uit het roljournaal blijkt mij dat in meerdere zaken verzonden F-formulieren met documenten niet zijn ontvangen dan wel verwerkt. Bijgaande stukken heb ik op 10 juli per post verzonden, waarover ik de wederpartij op gelijke datum per e-mail heb bericht.

Bij deze stel ik mij nogmaals, met het verzoek alsnog uitstel te verlenen voor het indienen van een verweerschrift.”

(…)

2.5    Op 30 juli 2018 heeft verweerster namens haar cliënte een verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift ingediend.

2.6    Op 4 oktober 2018 heeft een zitting plaatsgevonden waarna uitspraak is bepaald.

2.7    Bij brief van 9 oktober 2018 heeft verweerster zich tot de rechter gewend, met een afschrift aan mr. J.:

“Geachte mevrouw, mijnheer,

In vervolg op mijn telefoongesprek met mevrouw A. [afkorting-raad] van uw griffie bericht ik desgevraagd schriftelijk over het verloop van de zitting d.d. 4 oktober jl.

Gedurende de behandeling werd duidelijk dat de zittingsrechter geen kennis had genomen van mijn verweerschrift c.q. zelfstandig verzoek d.d. 30 juli 2018. Hij deelde mee dat de stukken in het  rechtbankdossier ontbraken en klaarblijkelijk niet waren ingediend. Hoewel ik ter plekke geen beschikking had over het roljournaal kon ik verklaren dat het processtuk tijdig ter griffie was ontvangen omdat men dit mij destijds telefonisch heeft bevestigd, d.d. 1 augustus jl. Deze zittingsrechter gaf aan verondersteld te hebben dat dezerzijds volstaan werd met het indienen van bijlagen. Mijn tegenwerping dat zonder verweerschrift geen zitting gepland zou zijn, en afwikkeling bij verstek zou hebben plaatsgevonden bleef onbeantwoord. Uiteindelijk heb ik de rechter het dossierexemplaar van mijn processtuk verstrekt, hetgeen hij in ontvangst nam zonder nadere bestudering. De behandeling werd voortgezet en toegespitst op louter financiële aspecten, zonder het aan de orde stellen van de dezerzijds ingebrachte onderwerpen.

Met de gang van zaken kan ik mij net verenigen. Ten eerste vind ik het onvoorstelbaar dat processtukken niet zijn toegevoegd aan het dossier, ondanks het feit dat deze blijkens het roljournaal tijdig bij de griffie zijn verwerkt. Ten tweede acht ik de wijze van afwikkeling ter zitting niet juist. Ten onrechte heeft de zittingsrechter geen time-out genomen voor een korte bestudering of gelegenheid gegeven namens cliënte een korte samenvatting te geven. Hierbij klemt dat principiële aspecten van het verweerschrift volledig onderbelicht zijn gebleven. Hoewel de rechter desgevraagd aangaf in de uitspraak het voorliggende alsnog mee te nemen is bij cliënte de indruk ontstaan dat haar inbreng (verder) zal worden gepasseerd.

Thans verzoek ik nadrukkelijk te oordelen over alle aspecten uit het verweerschrift c.q. zelfstandig verzoek d.d. 30 juli 2018, en uitspraak te doen in een gemotiveerde beschikking.

Per gelijke post zend ik een afschrift van deze brief aan de wederpartij.”

(…)

2.8    Bij brief van 9 oktober 2018 heeft de advocaat van klager verweerster verzocht haar brief aan de rechtbank in te trekken.

2.9    Bij beschikking van 12 november 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

zij zich in strijd met gedragsregel 21 lid 3 (gedragsregels 2018) bij brief van 9 oktober 2018 tot de rechter heeft gewend.

4    VERWEER

4.1    Verweerster voert aan dat de procedure gepaard ging met logistieke problemen. Verweerster stelt dat zij op 30 juli 2018 het verweerschrift c.q. zelfstandig verzoek heeft ingediend, met cc. aan de advocaat van de wederpartij. Op 2 augustus 2018 heeft de griffie verweerster desgevraagd telefonisch de ontvangst bevestigd. Ter zitting bleek dat genoemd processtuk zich niet in het procesdossier van de rechtbank bevond.

4.2    Verder stelt verweerster dat zij na de zitting bij de griffie navraag heeft gedaan naar de ontvangst van de stukken. Verder heeft zij uitdrukkelijk gevraagd of het verweer werkelijk zou worden meegewogen. Haar werd meegedeeld dat men slechts schriftelijke vragen in behandeling zou nemen, waarna verweerster bij brief van 9 oktober 2018 heeft verzocht te oordelen over de bij verweerschrift vermelde, maar niet ter zitting behandelde, aspecten van de zaak, opnieuw met cc. aan de wederpartij.

4.3    Voorts stelt verweerster zich op het standpunt dat niet valt in te zien hoe zij de rechter zou hebben willen beïnvloeden. Zij heeft geen feiten, laat staan stukken, in het geding gebracht, maar uitsluitend aandacht gevraagd voor de problemen ter griffie en de reactie van de rechter ter zitting. De procedurele gang van zaken staat volgens verweerster los van de inhoud van de zaak en de positie van klager is op geen enkele wijze benadeeld.

5    BEOORDELING

5.1    Gedragsregel 21 lid 3 (gedragsregels 2018) bepaalt dat, nadat een datum voor uitspraak is bepaald, de advocaat zich niet zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter mag wenden. Klager is van mening dat verweerster door dat wel te doen heeft geprobeerd de rechter te beïnvloeden. Hoewel de raad wil aannemen dat verweerster niet de bedoeling heeft gehad om de rechter te beïnvloeden maar alleen heeft gehandeld in het belang van haar cliënte omdat met name tijdens de zitting de indruk was ontstaan dat de rechter tot dat moment onvoldoende kennis had van het standpunt en de argumenten van haar cliënte, wat niet onbegrijpelijk is gelet op de feitelijke gang van zaken ter zitting, (bovenstaand onder 2.7 in de brief van 9 oktober 2018 weergegeven) acht de raad het handelen van verweerster niet toelaatbaar. Verweerster richt zich in haar brief tot de rechter, nadat een datum voor uitspraak is bepaald zonder toestemming van de wederpartij, die zij zelfs niet eens heeft gevraagd, en vraagt expliciet aandacht voor de inhoudelijke aspecten van de zaak zoals in het verweerschrift opgenomen, die volgens haar onderbelicht zijn gebleven. Daarmee gaat zij te ver. De inhoud van het verweerschrift behoort op de zitting aan de orde te komen en als dat onvoldoende gebeurt staan advocaten, naar het oordeel van de raad, andere middelen ten dienst om daarvoor aandacht te vragen. Dat kan bijvoorbeeld door in het proces-verbaal te laten opnemen dat niet de gelegenheid is gegeven om nog onvoldoende belichte aspecten aan de orde te stellen, of zelfs om de rechter te wraken. Het feit dat het om principiële aspecten uit het verweerschrift ging, zoals verweerster stelt, maakt het oordeel niet anders.

6    MAATREGEL

6.1    Bij de op te leggen maatregel houdt de raad rekening met het feit dat verweerster heeft gehandeld uit zorg voor haar cliënte in een situatie waarin duidelijk was dat de rechter vóór de zitting onvoldoende kennis had kunnen nemen van het standpunt van haar cliënte, terwijl niet gebleken is dat verweerster de bedoeling heeft gehad de rechter te beïnvloeden. Voor haar was van belang dat de rechter voldoende aandacht zou besteden aan de aspecten die voor de cliënte van verweerster van belang was. De raad is van oordeel dat met een waarschuwing kan worden volstaan.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de raad de klacht grotendeels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)     € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten, en

c)      € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en zaaknummer 19-456.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klacht gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus gewezen door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. H.H. Tan, K.F. Leenhouts, M. Tijseling, A.C.H. Jansen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2020.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 14 april 2020