ECLI:NL:TADRARL:2020:47 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-457

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:47
Datum uitspraak: 10-02-2020
Datum publicatie: 04-03-2020
Zaaknummer(s): 19-457
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar nadat de raad heeft besloten om de ingetrokken klachtzaak voort te zetten om redenen ontleend aan het algemeen belang ex artikel 47a Aw. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder Regel 21 lid 3 (2018) geschonden terwijl de door verweerder aangevoerde verzachtende omstandigheden naar het oordeel van de raad een ontoereikende rechtvaardiging zijn om genoemde gedragsregel te schenden. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 februari 2020

in de zaak 19-457

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

mr. R.A.A. Geene, in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

kantoorhoudende te Groningen

deken

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 oktober 2018 heeft mr. B bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 6 december 2018 met kenmerk 2018 KNN131/706464, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht. Deze klachtzaak is bij de raad bekend onder zaaknummer 18-971.

1.3    Per e-mail van 18 juni 2019 aan de griffie van de raad is namens mr. B zijn klacht tegen verweerder ingetrokken vanwege het bereiken van een schikking.

1.4    Bij brief - verzonden per aangetekende e-mail - van 20 juni 2019 heeft de griffier aan verweerder laten weten dat mr. B op 18 juni 2019 zijn klacht heeft ingetrokken, de op 28 juni 2019 geplande mondelinge behandeling geen doorgang zal vinden, is hem de gelegenheid geboden om ex artikel 47a lid 2 sub a Advocatenwet schriftelijk te verklaren voortzetting van de klachtzaak te verlangen en is hij gewezen op een mogelijke beslissing van de raad tot voortzetting van de klachtzaak om redenen van algemeen belang ex artikel 47a lid 2 sub b Advocatenwet. Deze brief is diezelfde dag ter kennisneming tevens aan mr. B en aan de deken gestuurd. Binnen de hem gegeven termijn heeft verweerder niet om voortzetting van de klachtzaak verzocht.

1.5    Op 28 juni 2019 heeft de raad een voorlopige beslissing genomen tot voortzetting van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend. Bij brief van 2 juli 2019 is mr. B daarvan op de hoogte gesteld en is hem tevens meegedeeld dat door de intrekking de behandeling van zijn klachtzaak is gesloten. Eveneens bij brief van 2 juli 2019 zijn de deken en verweerder conform artikel 47a lid 3 Advocatenwet in de gelegenheid gesteld om hun standpunt op deze voorlopige beslissing tot voortzetting te geven.

1.6    Bij e-mail van 4 juli 2019 heeft verweerder zijn visie op de voorlopige beslissing van de raad gegeven en toegelicht dat en waarom de door de raad ter zitting gebruikte motivering onvoldoende is om de behandeling van de klacht te kunnen voortzetten. Bij e-mail van 9 juli 2019 is namens de deken het standpunt ingenomen dat de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang dient te worden voortgezet.

1.7    De raad heeft vervolgens besloten tot voortzetting van de behandeling van de klacht op gronden uiteengezet in de brief van 12 juli 2019 van de griffier mede namens de raad aan zowel de deken, die in plaats van de oorspronkelijk klager zal optreden, en aan verweerder.

1.8    Het dekenbezwaar is vervolgens behandeld ter zitting van de raad van 26 november 2019 in aanwezigheid van de deken en verweerder, in aanwezigheid van kantoorgenoot, mevrouw [naam].

1.9    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen klachtdossier in klachtzaak 18-971;

-    de e-mail namens mr. B van 18 juni 2019 in klachtzaak 18-971;

-    de brief van de griffier van 20 juni 2019 in klachtzaak 18-971, verzonden per aangetekende e-mail aan verweerder, en ter kennisgeving aan mr. B en de deken;

-    de brief van de griffier van 2 juli 2019 in klachtzaak 18-971 aan mr. B;

-    de brief van de griffier namens de raad van 2 juli 2019 aan de deken en verweerder;

-    de e-mail van 4 juli 2019 van verweerder aan de griffier en de deken;

-    de e-mail van 9 juli 2019 namens de deken aan de griffier en verweerder;

-    de brief van de griffier mede namens de raad van 12 juli 2019 aan de deken en verweerder.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Op 7 augustus 2018 heeft mr. B namens zijn cliënten een verzoekschrift ingediend strekkende tot faillietverklaring van Coöperatie T.

2.3    Bij vonnis van 5 september 2018 heeft de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, het faillissement van Coöperatie T uitgesproken met benoeming van mr. A tot curator (hierna verder: de curator).

2.4    Op 7 september 2018 heeft verweerder namens Coöperatie T hoger beroep tegen het vonnis van 5 september 2018 ingesteld.

2.5    Op 24 september 2018 heeft bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, een mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. Daarna is arrest bepaald

2.6    Per e-mail van 26 september 2018 om 10:02 uur heeft de curator aan mr. B en aan verweerder het volgende over Coöperatie T gemeld:

“ Bijgaand zend ik u het bericht van de fiscus dat ik heden ontving (…). Daarmee komt, als ik het goed zie, de opeisbaarheid van de hoofdsom van de vordering van de fiscus te vervallen. Over de bijkomende kosten en rente wordt in de brief niet gerept doch ik ga er vanuit dat die op dit moment ook niet opeisbaar zullen zijn gezien het feit dat voor de hoofdsom uitstel van betaling is verleend.

Wellicht is dit bericht voor partijen aanleiding om nader overleg te plegen over het aanhangige hoger beroep. Er blijft immers niet zo heel veel meer over aan vorderingen. Ook kan ik mij voorstellen dat dit bericht voor partijen nog aanleiding is om het hof nader te berichten.”

2.7    Per e-mail van 26 september 2018 om 10:41 uur heeft mr. B daarop gereageerd richting de curator en in cc aan verweerder. Mr. B heeft daarin laten weten dat het door de fiscus verleende uitstel van betaling aan Coöperatie T de vordering van de fiscus niet doet verdwijnen, omdat ook een niet opeisbare schuld wordt meegenomen bij de beoordeling van de faillissementstoestand. Daarnaast heeft hij gemeld (nog steeds) open te staan voor een regeling.

2.8    Bij fax van 26 september 2018 heeft verweerder een brief, met bijlage, aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gestuurd, en een kopie van deze brief per fax aan de curator en aan mr. B gestuurd. Verweerder heeft daarin onder meer geschreven:

“Bijgaand treft u het zojuist ontvangen bericht – via de curator – van de fiscus waaruit blijkt de opeisbaarheid van de hoofdsom van de fiscus is komen te vervallen (bijlage 1). Vriendelijk verzoek ik u dit in behandeling te nemen nu de (steun)vorderingen hierdoor allemaal zijn vervallen. (…)”

2.9    Mr. B heeft deze fax van verweerder om 12:33 uur ontvangen en heeft daartegen direct per fax bij het gerechtshof op formele en inhoudelijke gronden bezwaar gemaakt.

2.10    Bij brief van 26 september 2018 heeft het gerechtshof aan mr. B en aan verweerder laten weten dat de fax van die dag van verweerder, als ook de reactie daarop van mr. B, niet in behandeling zullen worden genomen om de reden dat de behandeling van de zaak reeds was gesloten.

3    DEKENBEZWAAR

Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt doordat:

hij in strijd met Regel 21 lid 3 (Gedragsregels 2018) nadat arrest was bepaald zich zonder toestemming van wederpartij mr. B schriftelijk op 26 september 2018 tot het gerechtshof heeft gewend.

4    VERWEER

4.1    Verweerder erkent dat hij op 26 september 2018 de gewraakte fax, met bijlage van de curator, na arrestbepaling aan het gerechtshof heeft gestuurd zonder eerst toestemming aan mr. B te hebben gevraagd, terwijl dat volgens de gedragsregels wel had gemoeten.

4.2    Volgens verweerder is echter sprake geweest van verzachtende omstandigheden, op basis waarvan oplegging van een maatregel achterwege kan blijven. Hij heeft weliswaar te gehaast gehandeld maar daarbij geen intentie gehad om mr. B te benadelen, heeft  daarvoor ook zijn excuses gemaakt waarna mr. B de klacht heeft ingetrokken. Mr. B heeft ook nog zelf diezelfde dag inhoudelijk op de fax van verweerder bij het gerechtshof gereageerd, terwijl mr. B ook direct bij verweerder bezwaar had kunnen maken. Verweerder heeft de e-mail van de curator van 26 september 2018 aan mr. B en aan hem opgevat als een instructie om die nieuwe informatie door te sturen naar het gerechtshof, zoals door hem ook is gedaan. Het ging om een verzoekschriftprocedure, waarbij ook op de zitting nog tal van stukken zijn overgelegd. Hij ging er toen niet zonder meer vanuit dat de uitspraak onherroepelijk zou zijn bepaald dan wel dat er geen instemming zou zijn bereikt, aldus verweerder.

5    BEOORDELING

5.1    Bij deze beoordeling stelt de raad het volgende voorop. Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke norm, daarbij, ter invulling van deze norm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2    Regel 21 lid 3 (Gedragsregels 2018) bepaalt dat het de advocaat niet geoorloofd is om zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden nadat uitspraak is bepaald. Het debat tussen partijen is dan gesloten en contact met de rechter dient dan in beginsel achterwege te blijven. Bij gebreke van toestemming van de wederpartij kan een advocaat zich volgens heersende jurisprudentie alleen op grond van bijzondere omstandigheden toch tot de rechter wenden. Handelen in strijd met deze gedragsregel is in beginsel handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet.

5.3    Vaststaat dat verweerder, nadat het gerechtshof datum voor arrest had bepaald, zich bij fax van 26 september 2018 tot het gerechtshof heeft gewend zonder voorafgaand overleg met mr. B, de wederpartij. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder daarmee genoemde Regel geschonden. De door verweerder aangevoerde verzachtende omstandigheden zijn naar het oordeel van de raad een ontoereikende rechtvaardiging om genoemde gedragsregel te schenden. Indien in de e-mail van de curator van 28 september 2018 al een instructie kan worden gelezen, dan was dat in ieder geval een instructie aan partijen gezamenlijk geweest zodat ook in die situatie overleg vooraf nodig was geweest. Bovendien heeft verweerder zich niet beperkt tot doorzending van die e-mail van de curator aan het gerechtshof, maar ook namens zijn cliënt een nieuw inhoudelijk standpunt ingenomen. Dat kan niet anders worden beschouwd dan als napleiten door verweerder. Dat mr. B zijn bezwaar daartegen niet direct bij verweerder kenbaar heeft gemaakt maar zich ook tot het gerechtshof heeft gewend, maakt dit oordeel niet anders.

5.4    Verweerder heeft dan ook niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt zodat hij niet alleen tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens mr. B heeft gehandeld maar zich ook niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Daarmee oordeelt de raad het dekenbezwaar gegrond.

6    MAATREGEL

Uit het voorgaande volgt dat de raad het dekenbezwaar gegrond heeft geoordeeld. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging en het aanzienlijke tuchtrechtelijke verleden van verweerder, waarbij hem herhaaldelijk tuchtrechtelijk is verweten onzorgvuldig en ook impulsief te hebben gehandeld, acht de raad een maatregel van berisping passend en geboden.

7    KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.2    Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 19-457..

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 19-457.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.2;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf, M.J.J.M. van Roosmalen, S.H.G. Swennen, H.H. Tan, leden, bijgestaan door  mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2020.

griffier                                                                           voorzitter