ECLI:NL:TADRARL:2020:46 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-1026

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:46
Datum uitspraak: 08-05-2019
Datum publicatie: 04-03-2020
Zaaknummer(s): 18-1026
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft klager op deskundige wijze bijgestaan in zijn strafzaak. Zij mocht klager adviseren om een andere advocaat te zoeken in verband met een meningsverschil over in te nemen uitgangspunten in de procedure. De door verweerster in rekening gebrachte kosten waren conform de met klager gemaakte afspraken. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 mei 2019

in de zaak 18-1026

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 20 december 2018 met kenmerk 51/18/043, door de raad ontvangen op 21 december 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In juli 2017 heeft klager zich tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in een strafzaak. Verweerster heeft de opdracht bij brief van 27 juli 2017 aan klager bevestigd. Bij vonnis van 9 februari 2018 heeft de rechtbank Overijssel klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar voor het in bezit hebben en verspreiden van kinderporno. Verweerster heeft namens klager op 20 februari 2018 hoger beroep ingesteld. Op 2 maart 2018 heeft klager verweerster gevraagd haar werkzaamheden op te schorten.

1.2    Op 8 juni 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Volgens verweerster is tijdens die bespreking gebleken dat klager zijn verweer wilde baseren op de stelling dat hij er door de politie is “ingeluisd”, omdat hij zeker wist dat er geen plaatjes en video’s stonden op zijn USB-sticks, die door de politie in beslag waren genomen. In haar brief van 9 juli 2018 aan klager maakt verweerster melding van het besprokene. Nadien, eerst in de klachtprocedure, heeft klager ontkend dat hij zich heeft uitgelaten in de door verweerster gestelde zin.

1.3    Verweerster heeft in dat gesprek aan klager kenbaar gemaakt dat zij geen aanleiding zag om in hoger beroep te bepleiten dat de opsporingsambtenaren klager “erin geluisd” hadden. Verweerster heeft klager geadviseerd zich tot een andere advocaat te wenden.

1.4    Klager heeft alle declaraties van verweerster voldaan.

1.5    Bij brief van 9 augustus 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij haar werkzaamheden onjuist in rekening heeft gebracht.

Toelichting:

Bij het aangaan van de overeenkomst van opdracht is afgesproken dat er een urenvergoeding zou plaatsvinden en verder geen kosten verschuldigd zouden zijn. Uit de declaraties en de specificaties blijkt anders. Zo zijn besprekingen en telefoongesprekken in rekening gebracht;

b)    zij geen redelijke juridische kennis heeft en daarom klager naar een andere advocaat heeft verwezen;

c)    zij, ondanks de opdracht van klager haar werkzaamheden voor hem op te schorten, deze toch in rekening heeft gebracht.

Toelichting:

Klager heeft verweerster op 2 maart 2018 verzocht haar werkzaamheden op te schorten.     Desalniettemin heeft zij nadien werkzaamheden verricht en ook in rekening gebracht.

d)    zij eenzijdig de overeenkomst van dienstverlening heeft opgezegd, waardoor klager schade heeft geleden.

Toelichting:

Verweerster heeft gesteld dat zij haar opdracht neerlegde omdat klager haar had meegedeeld dat hij in hoger beroep ter verdediging wilde aanvoeren dat hij “er door de politie was ingeluisd”. Klager heeft ontkend dat gezegd te hebben;

e)    zij de voorzitter van de strafkamer, mr. K., die klager heeft veroordeeld, niet heeft gewraakt, terwijl daar een goede reden voor was omdat klager in 2012 van deze voorzitter, die destijds officier van justitie was, een brief heeft ontvangen in het kader van een ander strafrechtelijk onderzoek naar kinderporno.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klager heeft in zijn brief van 21 juli 2018 aan het kantoor van verweerster erkend dat in juli 2017 voor de werkzaamheden van verweerster een uurtarief is afgesproken. Besprekingen en telefoontjes zijn, naar het oordeel van de voorzitter, werkzaamheden, waarvoor het uurtarief geldt en deze mogen dan ook in rekening worden gebracht.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Klager heeft dit verwijt niet concreet onderbouwd, terwijl verweerster onweersproken heeft gesteld dat zij gespecialiseerd is in het strafrecht en bij de Raad voor Rechtsbijstand staat ingeschreven als strafadvocaat. Onder die omstandigheden mag er van worden uitgegaan dat verweerster over voldoende kennis op strafrechtelijk gebied beschikte. Het feit dat verweerster klager naar een andere advocaat heeft verwezen, is evenmin een teken dat verweerster niet op haar taak berekend was. Verweerster heeft aangegeven dat zij dat heeft gedaan omdat klager en zij het niet eens waren over de te voeren verdediging in hoger beroep. Dat had niets te maken met een gebrek aan kennis. Het in dit klachtonderdeel gestelde is niet komen vast te staan.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Verweerster heeft aangevoerd dat zij na ontvangst van het bericht van klager over de opschorting, contact heeft gezocht met klager omdat zij nog steeds zijn advocaat was en het hoger beroep moest worden besproken. Klager heeft dat niet weersproken. Het was bovendien in het belang van klager dat verweerster nog (minimale) werkzaamheden verrichtte, zoals het doorsturen van het proces-verbaal en het bespreken van het hoger beroep. In die omstandigheden mocht verweerster haar werkzaamheden in rekening brengen.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    In haar brief van 9 juli 2018 aan klager heeft verweerster melding gemaakt van verschil van inzicht over de te voeren verdediging in hoger beroep. Zij schrijft onder meer :

“Tijdens onze laatste bespreking deelde u mij mede dat u erin bent geluisd door de Politie. U weet zeker dat er geen plaatjes en video’s op uw USB-Sticks stonden en dat dus de politie dat moet hebben gedaan. Wij hebben besproken dat dit erg onaannemelijk is. Wat zou het belang van de Politie zijn om u erin te luizen? Hier kon u geen antwoord op geven en u deelde aan mij mede dat u daar ook geen antwoord op kunt geven.

Wij hebben besproken dat een opsporingsambtenaar op ambtseed een verklaring aflegt en dat u dan wel aannemelijk moet maken dat de opsporingsambtenaar liegt. In dit geval zijn het zelfs meerdere opsporingsambtenaren.

Tot slot heb ik aan u kenbaar gemaakt dat ik in het dossier geen enkele aanleiding zie om in hoger beroep te bepleiten dat de opsporingsambtenaren u erin geluisd hebben.”

Hieruit blijkt dat tussen klager en verweerster verschil van inzicht bestond over de te voeren verdediging op grond waarvan verweerster haar opdracht neerlegde en klager adviseerde zich tot een andere advocaat te wenden. Dat was, naar het oordeel van de voorzitter, een juiste beslissing, want als de advocaat en de cliënt het niet eens zijn over de aanpak van de zaak, dient de advocaat zich aan de zaak te onttrekken. Het was in die omstandigheden in het belang van klager dat een andere advocaat zijn belangen behartigde in hoger beroep. Het feit dat klager eerst veel later, pas in de klachtprocedure, heeft ontkend dat hij het verweer wilde voeren dat hij ”er door de politie was ingeluisd”, maakt dit oordeel niet anders. Klager heeft immers niet onmiddellijk na ontvangst van de brief van 9 juli 2018 laten weten dat de inhoud niet juist was. Bovendien is niet gebleken dat klager in zijn belangen is geschaad, want er was op dat moment nog geen datum bekend voor de behandeling van het hoger beroep, zodat er tijd genoeg was om een andere advocaat in te schakelen.

Ad klachtonderdeel e)

4.5    Verweerster heeft aangevoerd dat de brief van mr. K. uit 2012 een geautomatiseerde brief was zonder haar handtekening. Deze brief had betrekking op een andere zaak dan die waarin klager is veroordeeld en is ondertekend door een andere officier, te weten mr. M. Het was niet in het belang van klager om die brief over te leggen in de strafzaak, omdat daaruit bleek dat het IP-adres van klager al eerder in een strafrechtelijk onderzoek naar kinderporno naar voren was gekomen. Bovendien was mr. K. al lang niet meer werkzaam bij het Openbaar Ministerie. Voor het overige was er, volgens verweerster, ook geen sprake van vooringenomenheid van mr. K. en dus ook geen aanleiding voor wraking. Klager heeft deze gang van zaken niet betwist, zodat  de voorzitter uitgaat van de juistheid daarvan. In die omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door geen wrakingsverzoek in te dienen.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 8 mei 2019.

griffier    voorzitter