ECLI:NL:TADRARL:2020:44 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-197

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:44
Datum uitspraak: 24-02-2020
Datum publicatie: 04-03-2020
Zaaknummer(s): 19-197
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over te weinig contacten met eigen advocaat in familiezaak gegrond verklaard. Dat de advocaat haar client ondanks haar verzoeken daartoe gedurende een periode van vijf maanden slechts eenmaal persoonlijk te woord te staan en niet inhoudelijk op haar e-mails heeft gereageerd is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De advocaat heeft aangevoerd dat persoonlijke contacten en inhoudelijke reacties op dat moment nog niet nodig waren doch dit is niet volledig ter beoordeling van de behandelend advocaat. Een cliënt heeft recht op persoonlijke aandacht waaraan de advocaat te weinig invulling heeft gegeven.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 februari  2020

in de zaak 19-197

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 17 maart 2018 (ontvangen op 11 april 2018) heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 27 maart 2019 met kenmerk  K18/56, door de raad ontvangen op 27 maart 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerster, bijgestaan door mr. W.G.A. van Hoogstraten, kantoorgenoot van verweerster.  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Bij e-mail van 26 augustus 2017 heeft klaagster aan verweerster de volgende kwesties voorgelegd: a) een herberekening van de kinderalimentatie voor de dochter van klaagster, omdat er geen sprake meer was van co-ouderschap en b) betreffende een levensverzekering samenhangende met vastgoed in België. Op 2 september 2017 heeft het intake gesprek plaatsgevonden.

2.3    Bij brief van 21 september 2017 heeft verweerster de wederpartij aangeschreven. Daarin wordt melding gemaakt van wijziging van de zorgverdeling en van de wens van klaagster tot herberekening van de kinderalimentatie. Voorts wordt de wederpartij verzocht om toezending van financiële gegevens. Tenslotte wordt de wederpartij gesommeerd om een in het convenant opgenomen afspraak omtrent een verzekering na te komen.

2.4    Op 20 oktober 2017 is de toevoeging afgegeven.

2.5    Bij e-mail van 17 november 2017 aan verweerster heeft klaagster melding gemaakt van e-mails van 22 oktober 2017 en 8 november 2017 en een telefoontje van 13 november 2017 met het kantoor van verweerster over het uitblijven van een reactie. Bij e-mail van 4 december 2017 aan verweerster heeft klaagster melding gemaakt van nog twee latere telefoontjes met het kantoor en schrijft zij dat zij niet begrijpt waarom verweerster niet reageert.

2.6    Tijdens een telefoongesprek van 13 december 2017 is een door verweerster opgestelde herberekening van kinderalimentatie met klaagster besproken.

2.7    Op 10 januari 2018 heeft klaagster per e-mail verzocht om een afspraak met verweerster op haar kantoor. Dit verzoek heeft klaagster op 15 januari per e-mail herhaald. Op 26 januari 2018 is namens verweerster per e-mail met klaagster contact gezocht voor het maken van een telefonische afspraak. Diezelfde dag heeft klaagster per e-mail laten weten dat ze graag een gesprek met verweerster op kantoor wilde hebben. Dit verzoek is bij e-mail van 6 februari 2018 herhaald. Bij e-mail bericht van 9 februari 2018 is klaagster bericht dat de eerste mogelijkheid voor een bespreking op kantoor in de week van 12 maart 2018 zou zijn.

2.8    Op 20 februari 2018 heeft klaagster verweerster per e-mail laten weten dat zij afziet van een afspraak, dat zij het vertrouwen kwijt is en dat zij verweerster verzoekt “de toevoeging aan het Juridisch loket terug te geven”.

3    KLACHT EN TOELICHTING

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    na te laten voortvarend te werk te gaan;

b)    na te laten de herberekening van de alimentatie op voorhand aan klaagster toe te sturen, zodat het voor klaagster niet mogelijk was om tijdens het telefonisch onderhoud met verweerster van 13 december 2017 adequaat op de berekening te reageren;

c)    e-mailberichten van klaagster onbeantwoord te laten en door na te laten binnen een redelijke termijn een afspraak met klaagster op haar kantoor in te plannen;

d)    te adviseren om de toevoeging namens klaagster aan te vragen, terwijl de toevoeging namens de dochter van klaagster aangevraagd had moeten worden;

e)    na te laten bij de wederpartij stukken op te vragen;

f)    na te laten de klacht van klaagster voortvarend te (laten) behandelen en klaagster onvoldoende te informeren over de klachtenregeling van het kantoor van verweerster.

3.2    Ter onderbouwing van de klacht heeft klaagster het volgende naar voren gebracht.

3.3    Door toedoen van verweerster heeft het indienen van een verzoekschrift tot wijziging van alimentatie onnodige vertraging opgelopen. Alimentatie wordt doorgaans niet met terugwerkende kracht gewijzigd, zodat klager als gevolg van de vertraging schade heeft geleden. Dat is klaagster later gebleken.

3.4    Het is juist dat tijdens het telefoongesprek van 13 december 2017 met verweerster is afgesproken dat met de indiening van het alimentatiewijzigingsverzoek gewacht zou worden totdat de jaaropgaaf 2017 en de salarisspecificaties over januari en februari 2018 van de wederpartij beschikbaar zouden zijn gekomen. Er bestond onduidelijkheid over de bonus die de wederpartij had ontvangen.

3.5    De alimentatie betrof de alimentatie voor een jongmeerderjarige dochter. De dochter van klaagster heeft alsnog een toevoeging moeten aanvragen.

4    VERWEER

4.1    Verweerster ontkent tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Tot haar verweer heeft verweerster het volgende aangevoerd.

4.2    Tijdens het intakegesprek van 2 september 2017 heeft verweerster klaagster meegedeeld dat zij na afgifte van een toevoeging met de zaak aan de slag zou gaan. Voordien heeft verweerster een brief aan de wederpartij geschreven in verband met de ingangsdatum van een eventuele wijziging van de alimentatie. De ervaring van verweerster is dat de rechter met zo’n brief de ingangsdatum van de wijziging eerder dan per datum van de beschikking vaststelt, zeker nu de wederpartij de wijzigingsgrond erkende. Naast de kinderalimentatie voldeed de wederpartij ook niet aan andere in het convenant vastgelegde afspraken.

4.3    Begin 2018 is klaagster erop gewezen dat het niet nodig was om een afspraak in te plannen voordat de relevante gegevens van de wederpartij waren ontvangen. Omdat klaagster bleef aandringen is haar de mogelijkheid voor een gesprek op kantoor op 12 maart 2018 geboden.

5    BEOORDELING

5.1    Klachtonderdeel a)

5.2    Tussen partijen staat vast dat tijdens het telefoongesprek van 13 december 2017 is afgesproken dat het alimentatiewijzigingsverzoek zou worden ingediend nadat onder meer de salarisstrook van de wederpartij over februari 2018 was ontvangen. Van indiening is het niet meer gekomen omdat klaagster haar relatie met verweerster heeft beëindigd. Die beëindiging moet geacht worden te hebben plaatsgevonden per e-mail van klaagster van 20 februari 2018. Op dat moment was de salarisspecificatie van februari nog niet beschikbaar. Door haar handelwijze heeft klaagster het derhalve voor verweerster onmogelijk gemaakt de afspraak over de indiening van het alimentatieverzoek na te komen. Dat zo zijnde kan klaagster verweerster onmogelijk ter zake de indiening van het alimentatieverzoek een tuchtrechtelijk verwijt maken.

5.3    Klaagster heeft nog aangevoerd dat zij door het uitstellen van de indiening van het alimentatieverzoek is benadeeld. Voor de vaststelling van nadeel heeft klaagster echter te weinig aangevoerd temeer daar verweerster heeft gesteld dat de wijzigingsgrond door de wederpartij werd erkend en dat zij met haar brief aan de wederpartij van 21 september 2017 het gevaar dat aan de beschikking geen terugwerkende kracht zou worden verleend had afgewend.

5.4    Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    Ter zitting heeft verweerster toegelicht waarom zij haar eerste alimentatieberekening niet aan klaagster heeft toegestuurd namelijk omdat het slechts om een zeer summiere berekening ging die naar alle waarschijnlijkheid nog substantieel aangepast zou moeten worden. Onweersproken is door verweerster gesteld dat op het moment waarop de eerste berekening tot stand kwam nog niet alle financiële gegevens van de wederpartij (inkomensgegevens inclusief bonus) beschikbaar waren.

5.6    Voorts heeft verweerster naar voren gebracht dat het haar gebruikelijke werkwijze is om een alimentatieberekening op haar kantoor met de cliënt te bespreken en dat het alleen daarom zover niet is gekomen omdat klaagster voordat de definitieve herberekening was opgesteld haar relatie met verweerster heeft verbroken.

5.7    Dit alles in ogenschouw nemende beoordeelt de raad de handelwijze van verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerster heeft uit oogpunt van efficiëntie de bespreking van de alimentatieberekening mogen uitstellen tot het moment waarop alle financiële gegevens beschikbaar waren.

5.8    Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.9    Tussen partijen staat vast dat klaagster in de periode oktober 2017 tot en met februari 2018 vele malen om contact met verweerster heeft gevraagd en vanaf januari 2018 om een bespreking op haar kantoor en dat er in die periode slechts eenmaal (13 december 2017) telefonisch contact is geweest. De overige contacten hebben met haar secretaresse plaatsgevonden en van inhoudelijke reacties is in het geheel geen sprake geweest.

5.10    De raad is van oordeel dat verweerster door klaagster ondanks haar verzoeken daartoe gedurende een periode van vijf maanden slechts eenmaal persoonlijk te woord te staan en niet inhoudelijk op haar e-mails te reageren tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster had de contacten niet aan haar secretaresse mogen overlaten. Verweerster heeft weliswaar aangevoerd dat persoonlijke contacten en inhoudelijke reacties op dat moment nog niet nodig waren doch dit is niet volledig ter beoordeling van de behandelend advocaat. Een cliënt heeft recht op persoonlijke aandacht waaraan verweerster te weinig invulling heeft gegeven.

5.11    Klachtonderdeel c) is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.12    In dit klachtonderdeel maakt klaagster verweerster er een verwijt van dat verweerster in plaats van voor haar dochter voor klaagster zelf een toevoeging heeft aangevraagd.

5.13    Toevoegingen worden aangevraagd door de advocaat en niet door de cliënt zelf. Van de aanvraag op zich van een extra toevoeging heeft klaagster derhalve geen nadeel ondervonden. Dat een aanvraag voor klaagster was gedaan lag voor de hand nu er naast problemen rond betaling van de kinderalimentatie ook andere aangelegenheden waren   waarvoor werkzaamheden van verweerster verlangd werden, waaronder het niet betalen van premie voor een verzekering.

5.14    Klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.15    Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag. Bij de stukken in het klachtdossier bevindt zich een brief van 21 september 2017 van verweerster aan de ex-partner van klaagster waarin zij verzoekt om toezending van financiële gegevens. Voorts is onweersproken door verweerster gesteld dat met het vragen van aanvullende stukken gewacht zou worden totdat de jaaropgaaf 2017 en de salarisstroken over januari en februari 2018 beschikbaar zouden zijn.

5.16    Klachtonderdeel e) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.17    Dit klachtonderdeel betreft niet werkzaamheden die verweerster als advocaat heeft verricht maar de wijze waarop zij met de klacht is omgegaan. Het gaat dus om een handelwijze in een andere hoedanigheid dan die van advocaat.

5.18    Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft op hem het tuchtrecht van toepassing indien zijn gedrag het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt. De klacht over de gedragingen van verweerster worden alleen dan gegrond verklaard als verweerster door haar handelwijze schade heeft toegebracht aan het aanzien van de advocatuur. Dit laatste is niet het geval. De interne klachtenregeling was opgenomen in de algemene voorwaarden die aan klaagster waren verstrekt en de klachtenfunctionaris heeft klaagster aangeschreven. Verweerster heeft vervolgens de weg naar de tuchtrechter gevonden.

5.19    Klachtonderdeel f) is derhalve ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad oordeelt een waarschuwing een passende maatregel.

6.2    Ter zitting is namens verweerster nog verzocht om een eventuele proceskostenveroordeling te matigen met als argument dat deze in dit geval niet proportioneel zou zijn. Dit verzoek wordt door de raad afgewezen. Weliswaar heeft de raad een zekere discretionaire bevoegdheid om van een proceskostenveroordeling af te zien en dus ook om deze te matigen doch een veroordeling is bij een geheel of gedeeltelijk gegrond verklaarde klacht wel uitgangspunt en voor matiging ziet de raad in dit geval geen aanleiding.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerster dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer19-197.

7.5    Verweerster dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 19-197.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel c) gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen a), b) en d) ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.5.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2020.

Griffier                                                                           Voorzitter