ECLI:NL:TADRARL:2020:43 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-116

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:43
Datum uitspraak: 24-02-2020
Datum publicatie: 04-03-2020
Zaaknummer(s): 19-116
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over schending geheimhoudingsplicht door eigen advocaat in strafzaak gegrond verklaard. Klager was uit de voorlopige hechtenis geschorst onder de voorwaarde van een contactverbod met aangeefster. Klager en aangeefster hebben elkaar op de rechtbank getroffen voorafgaande aan een getuigenverhoor. De advocaat heeft op een vraag van de rechter-commissaris geantwoord dat het verschijnen van haar client die morgen niet conform haar advies was. De advocaat had kunnen weten dat daaruit voor klager schade zou (kunnen) voortvloeien. In ieder geval omdat zijn verschijning de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis tot gevolg zou kunnen hebben wegens overtreding van de gestelde schorsingsvoorwaarden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 februari 2020

in de zaak 19-116

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 augustus 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 4 maart 2019 met kenmerk Z 688218 (18-0231) door de raad ontvangen op 4 maart 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2019 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door mr. [R.], advocaat te Amsterdam en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft klager bijstand verleend in een strafzaak bij de meervoudige kamer van de rechtbank. Op 22 maart 2018 is de gevangenhouding van klager geschorst onder (onder meer) de bijzondere voorwaarde dat klager geen contact met aangeefster zou hebben, hierna: contactverbod.

2.3    Zowel bij de politie als later bij de rechter-commissaris zijn in de zaak getuigen gehoord.

2.4    Bij e-mail aan de politie van 4 juni 2018 heeft verweerster de vragen opgegeven die namens klager aan de door de politie te horen getuigen gesteld moesten worden. Bij deze e-mail heeft verweerster tevens aangegeven dat ook klager tijdens de verhoren aanwezig wilde zijn. Bij e-mail van gelijke datum heeft de politie voor wat betreft het punt van de aanwezigheid van klager geantwoord dat dit niet de bedoeling is en normaliter ook nooit gebeurde, dat de vraag bij de officier van justitie was neergelegd maar dat verweerster in principe haar cliënt vertegenwoordigde en dat bij een politieverhoor geen anderen aanwezig zijn.

2.5    Op de regiezitting heeft verweerster namens klager verzocht om de aangeefster als getuige te horen. De rechtbank heeft de zaak daarvoor naar de rechter-commissaris terug verwezen. Op 18 juli 2018 heeft op het kantoor van verweerster een bespreking tussen klager en verweerster plaatsgevonden ter voorbereiding van het verhoor van aangeefster dat op 19 juli 2018 in de ochtend zou plaatsvinden.

2.6    Klager is op 19 juli 2018 in de ochtend op de rechtbank verschenen. Klager en aangeefster hebben elkaar toen ontmoet. In het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 juli 2018 is opgenomen dat de rechter-commissaris constateert dat klager op die dag contact met aangeefster heeft gehad. In het proces-verbaal is voorts opgenomen:

“……… [verweerster] heeft toegelicht dat zij ……. [klager] had ontraden om naar de rechtbank te komen, maar dat hij blijkbaar op eigen initiatief toch is verschenen. Zij heeft …….. [klager] verzocht de rechtbank te verlaten en hieraan heeft hij gevolg gegeven (…).”

2.7    Bij de stukken bevindt zich de volgende e-mail correspondentie tussen klager en verweerster:

19 juli 2018 om 9.43 uur: e-mail van verweerster aan klager:

“Je had niet mogen komen vandaag. Je had een contactverbod en de officier van justitie wil je laten aanhouden omdat het contactverbod is overschreden. Ik baal omdat ik gisteren nog tegen u had gezegd dat u niet aanwezig mocht zijn tijdens het verhoor.”

19 juli 2018 om 9.50 uur: e-mail van verweerster aan klager:

“Ik heb nagedacht. Ik vind het heel erg dat ik ondanks dat ik gisteren heb gezegd dat u er niet bij mag zijn alsnog aanwezig was vandaag op de rechtbank. Ik adviseer u om een andere advocaat te nemen aangezien mijn vertrouwen ernstig is geschaad. Ik weet dat we eerst hebben gesproken over aanwezig zijn maar gisteren was ik duidelijk. Mijn vertrouwen is geschaad.”

19 juli 2018 om 9.54 uur: e-mail van klager aan verweerster:

“Ik schrik hiervan, omdat we hadden afgesproken dat we elkaar om 9.15 id hal zouden zien. Om te horen of ik bij het verhoor aanwezig mocht zijn. Hoor graag van je! ”

19 juli 2018 om 10:30 uur: e-mail van verweerster aan klager:

“Dat is niet waar. Er was eerst verwarring. Dat is juist. Maar gisteren heb ik u duidelijk laten weten dat u niet aanwezig mocht zijn. Op kantoor was nog iemand aanwezig die dit kan verklaren. U heeft mijn advies niet opgevolgd.”

2.8    Bij de stukken bevindt zich een verklaring van de echtgenoot van verweerster met de volgende inhoud:

“Mijn naam is …… , echtgenoot van ……. [verweerster]. Op haar kantoor doe ik af en toe wat kleine werkzaamheden in de administratie, zo ook op 18 juli. ……. [verweerster] had haar cliënt…… [klager] op kantoor en zat in de spreekruimte. Ik zat in de ruimte daarnaast achter mijn computer. Toen de bespreking was afgelopen kwamen beiden langs mijn computer op weg naar de uitgang. In de deuropening was nog een gesprek tussen …. [verweerster] en …. [klager]. Ik kan mij van dit gesprek nog herinneren dat … [verweerster] tegen… [klager] zei, dat hij niet bij het verhoor bij de RC aanwezig mocht zijn.”.

2.9    Bij de stukken bevindt zich een verklaring van een medewerker van de informatiebalie van de rechtbank van 31 augustus 2018 waarin zij onder meer verklaart dat zij op 19 juli 2018 aan verweerster heeft gevraagd of het kon zijn dat klager er was, dat verweerster toen antwoordde dat zij wel tegen klager had gezegd dat er een verhoor was, dat de baliemedewerker vervolgens heeft gezegd dat het vermoeden bestond dat haar cliënt er ook was, dat verweerster wel een beetje verwonderd was, maar dat er achteraf over was gesproken dat men vond dat verweerster het wel wat laconiek opvatte.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    ondanks het expliciete verzoek van klager daartoe geen (schriftelijk) verzoek aan de rechter-commissaris (in strafzaken) te doen inhoudende dat klager bij het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris aanwezig mag zijn;

b)    in de ochtend (van 19 juli 2018) met klager bij het kabinet van de rechter-commissaris af te spreken terwijl verweerster wist dat het usance is dat zich daar ook de getuigen meldden, zodat verweerster had kunnen en moeten inzien dat de kans zeer groot was dat het tot een confrontatie zou komen waarbij klager zijn contactverbod zou overtreden;

c)    haar geheimhoudingsplicht te doorbreken door ten overstaan van de rechter-commissaris, de officier van justitie, aangeefster/getuige en haar advocaat, te spreken over hetgeen zij met klager had besproken;

d)    op 19 juli 2018 om 9.50 uur te constateren dat er een vertrouwensbreuk was en klager te adviseren om een nieuwe advocaat te zoeken maar vervolgens wel de belangen van klager tijdens het voortgezette getuigenverhoor bij de rechter-commissaris te blijven behartigen.

3.2    Klager heeft de klacht als volgt toegelicht:

Ad klachtonderdelen a) en b)

3.3    Bij de regiezitting is het verzoek om de aangevers in de strafzaak te horen toegewezen en was de vraag aan de orde of de aangevers ter zitting dan wel bij de rechter-commissaris gehoord zouden worden. Op advies van verweerster is toen namens klager het standpunt ingenomen dat het verhoor bij de rechter-commissaris kon plaatsvinden.

3.4    Tijdens de bespreking van 18 juli 2018 heeft klager begrepen dat voor verweerster nog niet duidelijk was of klager was toegestaan bij het verhoor aanwezig te zijn. Op voorstel van verweerster is toen afgesproken dat klager op 19 juli 2018 om 9.15 uur in de hal van de rechtbank aanwezig zou zijn om aldaar te vernemen of hij bij het verhoor aanwezig mocht zijn.

3.5    Nadat klager op 19 juli 2018 op de rechtbank met de aangeefster was geconfronteerd heeft klager verweerster ontmoet die hem vertelde dat hij bij het verhoor niet aanwezig mocht zijn. Vervolgens heeft klager de rechtbank verlaten.

3.6    Uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 19 juli 2018 blijkt niet dat verweerster een schorsing heeft aangevraagd ten einde de door haar geconstateerde vertrouwensbreuk met klager te bespreken en daaruit blijkt bovendien dat verweerster na haar e-mail van 9.50 uur de verdediging van klager heeft voortgezet.

Ad klachtonderdeel c)

3.7    Toen de rechter-commissaris verweerster met de confrontatie van klager met de aangeefster confronteerde had verweerster op de vraag van de rechter-commissaris (“ uit wiens koker dat kwam”) niet mogen antwoorden.

Ad klachtonderdeel d)

3.8    Op 19 juli 2018 om 9.50 uur heeft klager van verweerster een e-mail ontvangen waarin verweerster hem adviseerde een andere advocaat te zoeken wegens een vertrouwensbreuk. Onder dergelijke omstandigheden had verweerster de verdediging moeten neerleggen.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Tijdens de bespreking van 18 juli 2018 heeft verweerster klager meegedeeld dat hij niet bij het getuigenverhoor aanwezig mocht zijn en dat klager verweerster op 19 juli 2018 tot 9.15 uur kon bereiken. Verweerster heeft niet officieel toestemming aan de rechter-commissaris gevraagd om bij het verhoor van aangeefster aanwezig te zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat een verdachte nooit bij een dergelijk verhoor aanwezig mag zijn. Daarbij kwam dat klager een contactverbod had. Ook op een eerder verzoek om bij een getuigenverhoor bij de politie aanwezig te zijn was niet positief beslist.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Nadat verweerster klager naar huis had gestuurd is verweerster door de rechter-commissaris naar binnen geroepen en voor de vraag gesteld of klager uit eigen beweging op de rechtbank was verschenen of dat dit uit haar koker kwam. Verweerster heeft toen gemeend niet anders te kunnen doen dan naar waarheid antwoorden, namelijk dat het niet haar advies was geweest en dat zij klager al naar huis had gestuurd. Meer heeft verweerster niet gezegd.

4.4    Verweerster ontkent dat zij iets over de inhoud van de zaak dan wel de persoon van klager heeft verklaard en dat zij haar geheimhoudingsverplichting heeft geschonden.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    Verweerster heeft op 19 juni 2018 de behandeling van de zaak voortgezet omdat zij zich op het verhoor goed had voorbereid en de vragen die klager wilde stellen kende, omdat zij op basis van een toevoeging voor klager optrad zodat zij verplicht was rechtsbijstand te verlenen en omdat zij meende dat vertraging van de zaak niet in het belang van klager was. Verweerster had van klager ook geen opdracht ontvangen om de werkzaamheden met onmiddellijke ingang neer te leggen.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Tussen partijen staat vast dat door verweerster geen verzoek aan de rechter-commissaris is gedaan om klager bij het verhoor van de aangeefster aanwezig te laten zijn. Klager en verweerster verschillen echter van mening of expliciet was afgesproken dat een dergelijk verzoek aan de rechter-commissaris zou worden gedaan. Verweerster heeft dit gemotiveerd ontkend. Verweerster erkent dat voorafgaande aan de verhoren bij de politie is gesproken over de mogelijkheid van klager om bij het politieverhoor aanwezig te zijn. Er bevindt zich in het klachtdossier ook een brief van verweerster aan de politie met een dergelijk verzoek alsmede het antwoord van de politie daarop inhoudende dat dit ongebruikelijk is en dat hierover in ieder geval de officier van justitie geraadpleegd moet worden. Uiteindelijk is die toestemming er niet gekomen en heeft verweerster in plaats van klager de verhoren vanuit een meekijk ruimte bijgewoond.

5.2    Het is niet gebruikelijk dat bij getuigenverhoren bij politie of de rechter-commissaris verdachten aanwezig zijn.

5.3    Naar het oordeel van de raad heeft klager zijn stelling dat was afgesproken dat verweerster een expliciet verzoek aan de rechter-commissaris voor zijn aanwezigheid bij het verhoor zou doen niet, althans onvoldoende, aan de hand van concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Dat is dan ook niet komen vast te staan.

5.4    Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij hem heeft geadviseerd om in de ochtend van 19 juli 2018 op de rechtbank te verschijnen om te horen of hij al dan niet bij het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris aanwezig mocht zijn met alle gevolgen van dien, te weten de opheffing van zijn schorsing in verband met een confrontatie met aangeefster en mogelijke strafvervolging in een nieuwe strafzaak wegens verdenking van beïnvloeding van getuigen.

5.6    Verweerster heeft dit ontkend en de e-mail correspondentie van verweerster aan klager van 19 juni 2018 is hiermee in overeenstemming. In deze e-mail correspondentie laat verweerster zich in stellige bewoordingen uit over haar verbazing over de aanwezigheid van klager en haar duidelijke mededeling dat hij niet had mogen verschijnen.

5.7    Daarnaast is er de verklaring van de echtgenoot van verweerster. Deze heeft voor de raad voldoende overtuigingskracht om tot het oordeel te komen dat de door klager gestelde afspraak om op de dag van de getuigenverhoren bij het kabinet van de rechter-commissaris af te spreken niet is komen vast te staan. De verklaring van de medewerker van de informatiebalie van de rechtbank doet daaraan niet af. Een subjectief oordeel over een laconieke reactie in een verhouding tussen twee personen die elkaar niet kennen zegt weinig over de werkelijke innerlijke gemoedsgesteldheid van die persoon.

5.8    Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.9    Op de ochtend van het getuigenverhoor heeft verweerster klager zelf weggestuurd. Zijn verschijnen was derhalve aan verweerster bekend zodat zij door de vraag van de rechter-commissaris daarover niet totaal overvallen kan zijn en zich voordat zij de zittingszaal betrad daarop had kunnen voorbereiden.

5.10    Vervolgens heeft verweerster op een vraag van de rechter-commissaris geantwoord dat het verschijnen van klager die morgen niet conform haar advies was. Dat was (en is) in haar visie weliswaar het enige eerlijke antwoord doch ook een antwoord waarvan verweerster had kunnen weten dat daaruit voor klager schade zou voortvloeien, althans zou kunnen voortvloeien. Wellicht niet in de op dat moment lopende strafzaak maar wel in een nieuwe strafzaak waarin beïnvloeding van de getuigen aan de orde zou komen en in ieder geval omdat zijn verschijning de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis tot gevolg zou kunnen hebben (en ook heeft gehad) wegens overtreding van de gestelde schorsingsvoorwaarden.

5.11    Verweerster is met haar mededeling aan de rechter-commissaris buiten haar geheimhoudingsplicht getreden die in de verhouding tussen advocaat en cliënt naar derden dient te gelden. Daarmee heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld.

5.12    Klachtonderdeel c) is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.13    Voor wat betreft de voortzetting van de behandeling van het getuigenverhoor op 19 juli 2018 is de raad van oordeel dat verweerster heeft mogen handelen zoals zij heeft gedaan.

5.14    Weliswaar wilde verweerster van klager afscheid nemen maar verweerster zat in de setting van een lopend getuigenverhoor, waarin zij van klager instructies had ontvangen en er was over dit afscheid inmiddels contact met klager geweest waarbij geen duidelijke instructie was gegeven om de behandeling van de zaak onmiddellijk neer te leggen. Verweerster stond derhalve voor het dilemma om zich terug te trekken of de zitting te blijven bijwonen. Verweerster heeft de keus mogen maken die ze heeft gemaakt, te weten medewerking te blijven verlenen aan voortzetting van de zaak, omdat zij meende dat haar terugtrekking tot een vertraging zou leiden die niet in het belang van klager was.

5.15    Klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft een kernwaarde geschonden door haar geheimhoudingsverplichting te overtreden. Een waarschuwing is derhalve een passende maatregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerster dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 19-116.

7.5    Verweerster dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 19-116.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel c) gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen a), b) en d) ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.5;

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2020.

Griffier                                                                           Voorzitter