ECLI:NL:TADRARL:2020:41 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-1025

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:41
Datum uitspraak: 24-02-2020
Datum publicatie: 04-03-2020
Zaaknummer(s): 18-1025
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Verzet ongegrond. De raad overweegt nog dat de klacht buiten de drie-jaarstermijn genoemd in art. 46g lid 1 Advocatenwet is ingediend en dat ook lid 2 van genoemd artikel klagers niet kan helpen. In lid 2 van genoemd artikel is opgenomen dat niet-ontvankelijk verklaring achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na verstrijken van de drie-jaarstermijn bekend zijn geworden en dat in dat geval de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken verstrijkt. Voor klagers was de schade van de handelwijze van verweerder waarop zij zich beroepen echter onmiddellijk kenbaar, zodat lid 2 hier toepassing mist.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 februari  2020

in de zaak 18-1025

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 4 februari 2019 op de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mailbericht van 31 mei 2018 hebben klagers zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief van 29 oktober 2018 met kenmerk K18-061 heeft de deken de klacht doorgestuurd naar de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch. Bij e-mailbericht van 30 oktober 2018 heeft een griffiemedewerkster van voornoemde raad, namens de raad, de voorzitter van het Hof van Discipline gevraagd om de behandeling van de klacht tegen verweerder te verwijzen naar een andere raad van discipline, omdat verweerder plaatsvervangend advocaat-lid is van de raad van discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch. Bij beslissing van 18 december 2018 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de zaak verwezen naar de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden.

1.3    Bij beslissing van 4 februari 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht ten dele kennelijk niet-ontvankelijk, niet ontvankelijk en kennelijk ongegrond verklaard.

1.4    Het verzetschrift van klagers met bijlagen tegen de beslissing van de voorzitter is door de raad per e-mail op 28 februari 2019 en per post op 5 maart 2019 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2019 in aanwezigheid van de heer O en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers, de brief van klagers met bijlagen van 21 november 2019 en de pleitnotities van de heer O die met instemming van verweerder als aanvulling op het verzetschrift zijn opgevat.

2.    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komen klagers in verzet niet op.

3.    VERZET

3.1    De gronden van het verzet worden voor zover relevant bij de beoordeling behandeld.

4.    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond, kennelijk niet-ontvankelijk en niet ontvankelijk bevonden.

4.2    Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

4.3    De aanleiding van de verzet gronden van klagers overweegt de raad nog als volgt.

4.4    De eerste vraag die beantwoord moet worden is de vraag naar de ontvankelijkheid. Hoewel niet is uit te sluiten dat de procespartijen die door de voorzitter niet-ontvankelijk zijn verklaard in een concrete situatie belang zouden kunnen hebben bij de klacht is door klagers niet voldoende concreet onderbouwd welk concrete belang iedere vennootschap in dit geval had. De raad onderschrijft derhalve het oordeel van de voorzitter voor wat betreft de niet-ontvankelijkheid van de partijen zoals in de voorzittersbeslissing is opgenomen.

4.5    De raad overweegt nog dat de klacht buiten de drie-jaarstermijn genoemd in art. 46g lid 1 Advocatenwet is ingediend en dat ook lid 2 van genoemd artikel klagers niet kan helpen. In lid 2 van genoemd artikel is opgenomen dat niet-ontvankelijk verklaring achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na verstrijken van de drie-jaarstermijn bekend zijn geworden en dat in dat geval de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken verstrijkt. Voor klagers was de schade van de handelwijze van verweerder waarop zij zich beroepen echter onmiddellijk kenbaar, zodat lid 2 hier toepassing mist.

4.6    Op bladzijde zeven van het verzetschrift heeft klager een bewijsaanbod gedaan. Dat kan voor de beoordeling van de zaak alleen dan van belang zijn indien zou blijken dat verweerder de Gemeente destijds heeft geïnstrueerd om van de onjuiste volmacht gebruik te maken. Door klagers is onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat wat uit het getuigenverhoor zou komen voor een oordeel over klachtonderdeel b) van beslissende betekenis zou zijn. Om die reden komt de raad aan toelating van de bewijslevering niet toe.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door  mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2020.

Griffier                                                                      Voorzitter