ECLI:NL:TADRARL:2020:40 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-960

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:40
Datum uitspraak: 24-02-2020
Datum publicatie: 04-03-2020
Zaaknummer(s): 18-960
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Verzet ongegrond. De klacht is buiten de drie-jaarstermijn van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet ingediend. In lid 2 van genoemd artikel is opgenomen dat niet-ontvankelijk verklaring achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na verstrijken van de drie-jaarstermijn bekend zijn geworden en dat in dat geval de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken verstrijkt. Het tweede lid helpt klager niet. Ten tijde van de beslissing van de rechtbank en in ieder geval ten tijde van de regeling met verweerder kende klager zijn schade en ging de een-jaarstermijn lopen. De klacht is ook niet binnen bedoelde een-jaarstermijn ingediend.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 februari 2020

in de zaak 19-960

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 9 december 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 14 of 28 augustus 2018 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 3 december 2018 met kenmerk K 18/98, door de raad ontvangen op 3 december 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 11 maart 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 11 maart 2019 is verzonden aan klager.

1.4    Bij e-mail bericht van 23 maart 2019 door de raad ontvangen op 23 maart 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder, bijgestaan door mr. [V], kantoorgenoot van verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager.

2.    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op. 

3.    VERZET

3.1    Klager heeft in zijn e-mail bericht van 23 maart 2019 aangegeven dat hij bezwaar maakt tegen de voorzittersbeslissing en aangegeven dat hij nog een duidelijker beeld zal geven van de manier waarop verweerder hem heeft opgelicht. Een nader verzetschrift is niet ontvangen.

4.    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk bevonden.

4.2    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

4.3    De motivering van de voorzitter wordt nog als volgt aangevuld. De klacht is buiten de drie-jaarstermijn van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet ingediend. In lid 2 van genoemd artikel is opgenomen dat niet-ontvankelijk verklaring achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na verstrijken van de drie-jaarstermijn bekend zijn geworden en dat in dat geval de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken verstrijkt. Het tweede lid helpt klager niet. Ten tijde van de beslissing van de rechtbank en in ieder geval ten tijde van de regeling met verweerder kende klager zijn schade en ging de een-jaarstermijn lopen. De klacht is ook niet binnen bedoelde een-jaarstermijn ingediend.

4.4    Op verzoek van klager heeft de raad zich nog gebogen over de optelling van klager van de door verweerder aan de zaak besteden uren zoals opgenomen in de bijlage behorende bij declaratienummer: 107967/20140515. Die uren zijn genoteerd in eenheden tot 60 minuten en niet in decimale eenheden. Als de genoteerde getallen bij elkaar worden opgeteld komt de berekening uit op de door verweerder berekende uren, dat wil zeggen drie uren en 12 minuten. De optelling is dus correct.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2020.

Griffier                                                                      Voorzitter