ECLI:NL:TADRARL:2020:327 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-553/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:327
Datum uitspraak: 07-12-2020
Datum publicatie: 25-08-2022
Zaaknummer(s): 20-553/AL/MN
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 december 2020
in de zaak 20-553/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over:
verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 16 juli 2020 met kenmerk Z 1075250/MM/SD, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 De echtgenote van klager was in dienst van een onderwijsorganisatie. Met haar zijn in de periode 2013 tot en met 2016 gesprekken gevoerd over een beëindiging van haar dienstverband.
1.2 Verweerster is in oktober 2016 verzocht de onderwijsorganisatie bij te staan in een ontslagprocedure. Verweerster heeft vervolgens in oktober en november 2016 een aantal processtukken opgesteld. Die stukken heeft zij ook aan de echtgenote van klaagster gestuurd. Klager en zijn echtgenote hebben kennisgenomen van die processtukken.
1.3 Op 1 november 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds klager en zijn echtgenote en anderzijds verweerster en vertegenwoordigers van haar cliënte. In dat gesprek heeft klager onder meer zijn visie gegeven op de door verweerster opgestelde processtukken. In dat gesprek kondigde verweerster aan dat haar cliënte aangifte tegen klager zal doen ter zake van lokaalvredebreuk.
1.4 Op 17 november 2016 heeft de cliënte van verweerster aangifte gedaan tegen klager ter zake van lokaalvredebreuk.
1.5 Op 18 november 2016 heeft er een zitting bij de kantonrechter plaatsgevonden. Uit de stukken maakt de voorzitter op dat op die zitting zowel klager als zijn echtgenote aanwezig waren. In ieder geval was namens de echtgenote een advocaat aanwezig, die het woord heeft gevoerd. Op die zitting heeft verweerster bij pleidooi genoemd dat haar cliënte op 17 november 2016 aangifte tegen klager heeft gedaan ter zake van lokaalvredebreuk.
1.6 De kantonrechter heeft vervolgens een uitspraak gedaan. Tegen dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
1.7 Op 3 februari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Slechts enkele dagen voor een zitting bij de rechtbank nog processtukken in dienen.
b) Het opzettelijk weglaten/onthouden van ter zake dienende processtukken.
c) Het willens en wetens manipuleren van de werkelijkheid in de processtukken.
d) Het valselijk laten opmaken van het gespreksverslag van 18 juli 2016 en dit voegen in het tweede verzoekschrift.
e) Een valse aangifte bij de politie tegen klager initiëren en te laten doen door haar cliënte met als doel klager bij zijn werkgever te laten ontslaan.
f) Ter beschikking gestelde documenten en informatie niet verifiëren.
g) De echtgenote van klager opzettelijk en onnodig kwetsen en intimideren;
h) De rechtbank misleiden.
2.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht heeft klager aangevoerd dat hij van de inhoud van de aangifte (klachtonderdeel e) pas op 10 april 2018 kennis heeft genomen en dat de klacht daarom ontvankelijk is.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of klager kan worden ontvangen in zijn klacht.
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.
4.3 De klacht ziet op de onder 2.1 opgesomde gedragingen van verweerder. Die gedragingen hebben allen plaatsgevonden in oktober en november 2016. Dat klacht is pas op 3 februari 2020 door klager bij de deken ingediend en daarmee na afloop van de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn van drie jaar. Klager heeft aangevoerd dat hij desondanks ontvankelijk is omdat hij eerst op 10 april 2018 op het kantoor van het Openbaar Ministerie kennis heeft genomen van de door de cliënte van verweerder tegen hem gedane aangifte. De voorzitter volgt klager niet in deze stelling. Het grootste deel van de acht klachtonderdelen heeft betrekking op (de voorbereiding van) de procedure bij de kantonrechter in oktober en november 2016. Uit het dossier volgt dat klager op dat moment al van de gang van zaken, waarover hij thans klaagt, op de hoogte was. Immers, de processtukken zijn naar (de echtgenote van) klager gestuurd en - onder meer - uit de in de klachtbrief omschreven weergave van het gesprek van 1 november 2016 blijkt dat klager die stukken heeft gelezen. Bovendien heeft klager ook niet betwist dat hij direct kennisgenomen van hetgeen verweerster op de zitting van 18 november 2016 naar voren heeft gebracht, waaronder het feit dat er aangifte tegen hem was gedaan, door wie de aangifte was gedaan en van welke strafbare feiten aangifte was gedaan. Overigens blijkt uit het dossier helemaal niet dat de aangifte is gedaan door verweerster.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht daarom niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2020.

Griffier                                            Voorzitter

Verzonden d.d. 7 december 2020