ECLI:NL:TADRARL:2020:325 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-519/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2020:325 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-11-2020 |
Datum publicatie: | 25-08-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-519/AL/MN |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 16 november 2020
in de zaak 20-519/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 8 juli 2020 met kenmerk Z1089811/AS/SD, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Sinds 2005 huurt De Goede Smaak B.V. (hierna: de ‘BV’) een bedrijfspand (restaurant)
aan de Markt 8 te Veenendaal (hierna: het ‘Pand’) van onder meer klager.
1.2 Op 15 augustus 2019 heeft klager een brief gestuurd aan de BV waarin hij schrijft
dat hij de betreffende huurovereenkomst beëindigd met het verzoek het Pand op te leveren
per 1 oktober 2019.
1.3 Bij vonnis van 15 oktober 2019 van de Rechtbank Midden-Nederland is de BV failliet
verklaard. Verweerder is aangesteld tot curator van de BV en mr. P.J. N is benoemd
tot rechter-commissaris.
1.4 Op 22 oktober 2019 heeft verweerder namens de BV de huurovereenkomst conform artikel
39 Fw opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van ten hoogste drie maanden.
1.5 Op 8 november 2019 heeft klager zich gewend tot de rechter-commissaris in het
faillissement met een verzoek ex artikel 69 Fw. De rechter-commissaris heeft het verzoek
van klager niet-ontvankelijk verklaard, maar is wel op het verzoek van klager ingegaan.
De rechter-commissaris heeft klager geïnformeerd dat hij geen aanleiding ziet om in
te grijpen in de manier waarop verweerder invulling aan zijn taak geeft.
1.6 Gedurende de opzegtermijn van de huurovereenkomst heeft verweerder geprobeerd
om de aangetroffen roerende zaken in het Pand te verkopen. Drie partijen (waaronder
ook klager) hebben een bod uitgebracht op de inventaris.
1.7 Verweerder heeft met een machtiging van de rechter-commissaris het hoogste bod
geaccepteerd.
1.8 Verweerder heeft een slotenmaker ingeschakeld om hem toegang te verschaffen tot
het Pand in verband met de verkoop van de inventaris. Op 6 februari 2020 heeft een
de koper van de inventaris het Pand betreden waarbij de sloten zijn geforceerd. Klager
heeft aangifte gedaan van het feit dat de koper bij het betreden van het Pand veel
schade heeft aangericht. De koper heeft vervolgens de sloten vervangen.
1.9 Op 21 februari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft de inventaris uit zijn pand verkocht voor een schijntje boven
zijn bod. Klager is van mening dat de inventaris aan hem toebehoorde op grond van
een pandrecht. Daarbij heeft klager gesteld dat hij een redelijk bod heeft gedaan
op de inventaris om een doorstart mogelijk te maken, maar dat verweerder het voor
een schijntje boven zijn bod heeft verkocht aan een andere opkoper. Daarmee heeft
verweerder een doorstart onmogelijk gemaakt en hem benadeeld.
b) Verweerder heeft opdracht gegeven tot het betreden van zijn pand zonder enige aankondiging
en met een breekijzer.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter
zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 De klachten richten zich tot verweerder in zijn hoedanigheid van curator. Het
in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking
op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening
te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die
van advocaat, zoals die van curator, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden.
Er wordt getoetst of de advocaat zich als curator zodanig heeft gedragen dat daardoor
het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Het criterium waaraan het handelen van
de advocaat als curator wordt getoetst is een beperkter criterium dan dat waaraan
het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Dat komt onder meer omdat
een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen,
moet behartigen en omdat hij bij het nemen van zijn beslissingen rekening moet houden
met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een belangrijke rol dat de curator
zijn taak onder toezicht van de rechter-commissaris uitvoert en dat het in de eerste
plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator
zich binnen de juiste kaders afspeelt.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Klager verwijt verweerder - kort gezegd - dat verweerder de inventaris uit zijn
pand door te verkopen voor een schijntje boven zijn bod.
4.3 Verweerder heeft betoogd dat er met medewerking van klager drie partijen de inventaris
hebben bezichtigd. Door deze partijen (waaronder ook door klager) is een bod uitgebracht.
Aangezien opbrengstmaximalisatie in het belang van de boedel is, heeft verweerder
met machtiging van de rechter-commissaris het hoogste bod geaccepteerd. Het bod van
klager was ruim lager dan het hoogste bod.
4.4 De raad is op grond van het dossier van oordeel dat verweerder overeenkomstig
de regels en met machtiging van de rechter-commissaris heeft gehandeld. De raad is
op grond daarvan van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel b)
4.5 Klager verwijt verweerder dat hij opdracht heeft gegeven tot het betreden van
zijn pand zonder enige aankondiging en met een breekijzer.
4.6 Verweerder heeft gesteld dat klager weigerde mee te werken aan de verkoop van
de inventaris. Klager weigerde de sleutels af te geven waardoor er voor de bezichtigingen
van de inventaris steeds een afspraak moest worden gepland in overleg met klager hetgeen
voor vertraging heeft gezorgd. Toen verweerder klager heeft verzocht wanneer het hem
uitkwam om de deur te openen voor de koper, heeft klager aan verweerder (wederom)
kenbaar gemaakt geen medewerking te zullen verlenen. Ook heeft klager toen aangegeven
de toegang tot het Pand te zullen verhinderen. Hierop heeft verweerder zich genoodzaakt
geacht een slotenmaker in te schakelen om hem toegang te verschaffen tot het Pand.
4.7 De raad is - mede gelet op de uitleg van verweerder - ook met betrekking tot dit
klachtonderdeel van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder in strijd met de regelgeving
of anderszins tuchtrechtelijk verwijt heeft gehandeld. Daarom zal dit klachtonderdeel
kennelijk ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 16 november 2020