ECLI:NL:TADRARL:2020:320 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-538/Al/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2020:320 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-12-2020 |
Datum publicatie: | 29-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-538/Al/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Voortzetting van de klachtzaak om redenen van algemeen belang. Een klachtonderdelen ziet op de verrekening door verweerder van de op zijn derdengeldrekening ontvangen gelden met openstaande declaraties. De raad overweegt dat verweerder op grond van de correspondentie met zijn cliënt mocht begrijpen dat zijn cliënt akkoord was met de door hem voorgestelde verrekening en dat het zijn cliënt duidelijk was wat die afspraak inhield. Gelet op het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.De overige klachtonderdelen houden alle in dat verweerder geen duidelijke afspraken heeft gemaakt over zijn honorarium. De raad overweegt dat niet is gebleken dat de gewijzigde afspraken onvoldoende duidelijk waren of eenzijdig door verweerder zijn gemaakt. Niet is gebleken dat de cliënt van verweerder het voorstel van verweerder niet begreep. Verweerders cliënt heeft ingestemd met het schriftelijke voorstel Bij die stand van zaken is de raad van oordeel dat de afspraken weliswaar duidelijker hadden kunnen worden geformuleerd, maar niet gebrekkig zijn vastgelegd, waardoor dit geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet is. De raad verklaart de klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 december
2020
in de zaak 20-538/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
mr. S.H.W. Le Large, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland,
kantoorhoudend te Utrecht
over
verweerder
gemachtigde: mr. B.
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 20 maart 2019 heeft [S] een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 24 december 2019 met kenmerk Z836304/MM/sd, door de
raad op dezelfde dag ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij brief aan de raad van 14 februari 2020 is de klacht door [S] ingetrokken.
De griffie heeft de intrekking van de klacht op 17 februari 2020 aan partijen bevestigd.
1.4 Bij brieven van 12 maart 2020 heeft de voorzitter van de raad aan de deken en
verweerder verzocht een standpunt in te nemen in verband met het voornemen van de
raad om op grond van het bepaalde in artikel 47a lid 3 Advocatenwet te beslissen tot
voortzetting van de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang.
1.5 Bij brief van 24 maart 2020 heeft verweerder hierop gereageerd. Bij brief van
19 maart 2020 heeft de deken zich aangesloten bij het voorlopige oordeel van de voorzitter
om de klachtzaak om redenen van algemeen belang voort te zetten.
1.6 Bij brief van 28 juli 2020 heeft de griffier namens de raad aan [S] (de oorspronkelijke
klager), verweerder en de deken laten weten dat de raad na kennisneming van de hierboven
genoemde brieven heeft besloten tot voortzetting van de klachtzaak en daarbij ex artikel
47a lid 4 Advocatenwet heeft bepaald dat de deken voor het vervolg van de zaak als
klager wordt aangemerkt.
1.7 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 oktober 2020 in aanwezigheid
van mrs. S. en Van V. namens de deken en verweerder, bijgestaan door mr. B. Van de
behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.8 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier alsmede van
de hierboven genoemde brieven.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 [S] is de eigenaar van een bedrijfspand dat hij verhuurt aan [Y], handelend onder
de naam VOF CVS Autobanden (hierna: [Y]).
2.3 Vanaf 20 april 2015 heeft verweerder [S] bijgestaan in een huurbeëindigingsprocedure
tegen [Y].
2.4 De tussen [S] en verweerder gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een e-mailbericht
van 21 april 2015.
2.5 [S] nam bij alle besprekingen met verweerder de heer [R] mee. Hij hielp [S] bij
het vertalen en uitleggen van de situatie.
2.6 Op 14 april 2017 maakten partijen nieuwe financiële afspraken. Die afspraken heeft
verweerder vastgelegd in een e-mailbericht aan [S] van 14 april 2017.
2.7 Op 22 september 2017 werden de financiële afspraken opnieuw gewijzigd in verband
met de vele werkzaamheden die een mogelijk getuigenverhoor met zich zou meebrengen.
Die afspraken heeft verweerder vastgelegd in een e-mailbericht aan [S] van 22 september
2017.
2.8 Verweerder heeft [S] en [R] in een e-mailbericht van 11 oktober 2018 het volgende
geschreven:
“Geachte heer [S] en [R],
Ik bevestig het telefoongesprek van gisteren, 10 oktober 2018, met de heer [S]. [Y]
heeft toegezegd 6000 euro te betalen aanstaande vrijdag 12 oktober 2018 en vervolgens
8 termijnen van 1000 euro, te betalen voor de 10e van de maand te beginnen bij november
2018. Na ontvangst van de 6000 euro zal 3000 euro worden overgemaakt naar [S] en 3000
euro naar Van S. ten behoeve van de openstaande rekeningen. Het restant van de openstaande
rekeningen en de nog op te maken eindrekening kan Van S. verrekenen met de gelden
welke [Y] stort op de derdengeldrekening.
De heer [S] zal deze regeling bevestigen door te reply-en dat hij akkoord is.”
2.9 [S] heeft hierop bij e-mailbericht van 11 oktober 2018 als volgt gereageerd:
“Geachte Mr. Van S.,
Ik ga akkoord met hetgeen u geschreven hebt in uw laatste mail, € 6000 waarvan €3000
naar mijn rekening restant € 1000 per maand. Ik verzoek u ook uw gedachten te laten
gaan over mijn laatste voorstel ook verneem ik graag wat de eindafrekening is.
Mvg. [S]”
2.10 Verweerder heeft bij e-mailbericht van 16 oktober 2018 aan Shafiq het volgende geschreven:
“Geachte heer [S],
[Y] heeft 6000 euro gestort. Ik zal [Sar] opdracht geven 3000 euro te storten op uw
rekening, conform uw mail d.d. 11-10-2018. Wat betreft de eindrekening begreep ik
dat u die wilt stellen op 9000 minus de openstaande rekening van 6261,75 euro zijnde
2738,25 euro. Ik kan hier mee akkoord gaan.”
2.11 Op 17 oktober 2018 heeft verweerder de eindafrekening aan [S] gestuurd.
2.12 Vanaf november 2018 is door [Y] maandelijks € 1.000,- gestort op de derdengeldrekening
van verweerder.
2.13 Per e-mail van 14 maart 2019 heeft [S] aan verweerder verzocht om duidelijkheid
te geven over de stand van zaken. [S] wilt weten hoeveel er al is betaald door [Y]
en hoeveel er al is verrekend door verweerder.
2.14 Per e-mail van 14 maart 2019 heeft verweerder op de e-mail van [S] gereageerd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de van de wederpartij op zijn derdengeldenrekening ontvangen gelden, zonder toestemming
van [S], te verrekenen met openstaande declaraties;
b) de financiële afspraken gebrekkig per e-mail vast te leggen.
c) de financiële afspraken tot tweemaal toe tussentijds en eenzijdig te wijzigen en
wederom gebrekkig vast te leggen;
d) van een maximum prijsafspraak ad € 4.000,- ex btw uiteindelijk in totaal € 13.658,-
incl. btw in rekening te brengen.
3.2 Het vijfde in de aanbiedingsbrief opgenomen klachtonderdeel is ter zitting namens
de deken in getrokken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2 Verweerder stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat alle prijsafspraken
steeds per email door hem zijn vastgelegd en dat [S] ook per e-mail akkoord heeft
gegeven. Ook is er steeds sprake geweest van telefonisch overleg (met [R]) dat daarna
steeds per e-mail is vastgelegd.
4.3 Verweerder is van mening dat hij zowel [S] als [R] steeds duidelijk heeft voorgelicht.
4.4 Verweerder is bovendien van mening dat [S] niet kan terugkomen op eerder gemaakte
afspraken die schriftelijk zijn vastgelegd en bevestigd.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Deze klacht houdt in dat verweerder de van de wederpartij op zijn derdengeldrekening
ontvangen gelden, zonder toestemming van [S], heeft verrekend met openstaande declaraties.
5.2 De raad overweegt dat verweerder de hierboven genoemde verrekening aan [S] heeft
voorgesteld in zijn e-mailbericht van 11 oktober 2018 en [S] heeft gevraagd of hij
daarmee akkoord is. Diezelfde dag heeft [S] geantwoord dat hij akkoord is met wat
verweerder heeft geschreven en vraagt hij wat de eindafrekening is. Verweerder heeft
daarop per e-mailbericht van 16 oktober 2018 gereageerd. [S] is niet teruggekomen
op zijn bij e-mailbericht van 11 oktober 2018 gegeven toestemming. De raad overweegt
dat verweerder op grond van deze correspondentie mocht begrijpen dat [S] akkoord was
met de door hem voorgestelde verrekening en dat het [S] duidelijk was wat die afspraak
inhield. Gelet op het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdelen b), c) en d)
5.3 Deze klachtonderdelen houden alle - zakelijk weergegeven - in dat verweerder geen
duidelijke afspraken heeft gemaakt over zijn honorarium. Zo zijn deze klachten tijdens
de zitting ook samengevat. Namens de deken is daarbij aangegeven dat het in de kern
gaat om klachtonderdeel b) en dat de overige klachtonderdelen niet relevant zijn.
De raad zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen.
5.4 De raad stelt vast dat verweerder driemaal de financiële afspraken met [S] heeft
gewijzigd. Het is in principe toegestaan om afspraken tussentijds te wijzigen met
instemming van beide partijen. De zaak gaf aanleiding tot een derde wijziging vanwege
de extra tijdsbesteding door mogelijke getuigenverhoren.
De raad overweegt dat niet is gebleken dat de gewijzigde afspraken onvoldoende duidelijk
waren of eenzijdig door verweerder zijn gemaakt. Niet is gebleken dat [S] het voorstel
van verweerder niet begreep. [S] heeft ingestemd met het schriftelijke voorstel in
de e-mail van 22 september 2017. In de klacht van [S] van 20 maart 2019 staat: “Later is bij de eerste zitting door mijn advocaat medegedeeld dat de kosten iets
hoger zouden worden, indien een getuigenverhoor zou plaatsvinden. Hier heb ik geen
bezwaar tegen gemaakt”.
Bij die stand van zaken is de raad van oordeel dat de afspraken weliswaar duidelijker
hadden kunnen worden geformuleerd, maar niet gebrekkig zijn vastgelegd, waardoor dit
geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet is.
De raad zal daarom ook deze klachtonderdelen ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf en J.J.W. Lamme, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 december 2020.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 14 december 2020