ECLI:NL:TADRARL:2020:316 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-063/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2020:316 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-08-2020 |
Datum publicatie: | 03-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-063/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk onggegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 3 augustus 2020
in de zaak 20-063/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: G.
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Gelderland (hierna: de deken) van 28 januari 2020 met kenmerk K19/43, door de raad
ontvangen op 28 januari 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1
tot en met 21.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 De klacht betreft het optreden van verweerder in een onteigeningsprocedure. De
kwestie speelde in de periode van maart 2017 tot en met juli 2017.
1.2 Klaagster was samen met haar twee broers erfgenaam van een onroerende zaak gelegen
aan de Weurtseweg 236 te Nijmegen (hierna: de zaak).
1.3 De gemeente Nijmegen wenste deze zaak te onteigenen. Bij beschikking van 28 maart
2017 heeft de rechtbank Gelderland verweerder benoemd als derde ex artikel 20 Onteigeningswet.
1.4 Klaagster is vervolgens bij verweerder op kantoor verschenen voor een bespreking.
1.5 Verweerder heeft namens de erfgenamen, klaagster en haar twee broers, verweer
gevoerd. Deskundigen hebben, naar daartoe eerst een conceptrapport te hebben opgesteld,
een definitieve rapportage, opgesteld. In dat rapport werd een schadeloosstelling
van € 85.000 genoemd.
1.6 Er hebben verschillende schriftelijke rondes plaatsgevonden in de procedure bij
de rechtbank.
1.7 Bij vonnis van 5 juli 2018 heeft de rechtbank Gelderland de onteigening uitgesproken.
De rechtbank heeft bij haar uitspraak aansluiting gezocht bij het rapport van de deskundigen.
1.8 Op 18 maart 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
dat hij:
a) samen heeft gespannen met de advocaat van de wederpartij.
b) onvoldoende inspanning heeft verricht voor het behalen van een positief resultaat
in de zaak van klaagster, waardoor verweerder de belangen van klaagster niet goed
heeft behartigd.
3 VERWEER
Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter
zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat
in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft
bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling
kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze
vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de
uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk
te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele
standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame
en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft samengespannen met de advocaat van
de wederpartij.
4.3 Verweerder betwist dat hij heeft samengespannen met de advocaat van de wederpartij
De rechtbank heeft hem benoemd nadat hij had aangegeven hiertoe in staat te zijn,
aldus verweerder.
4.4 De voorzitter is van oordeel dat de stelling van klaagster dat verweerder heeft
samengespannen met de advocaat van de wederpartij feitelijke grondslag mist. Klaagster
heeft geen enkel argument aangevoerd op grond waarvan tot de gestelde samenspanning
kan worden geconcludeerd. Ook overigens is de raad daarvan niet gebleken.
4.5 Gelet op het bovenstaande zal klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel b)
4.6 Klaagster verwijt verweerder dat hij onvoldoende inspanning heeft verricht om
een positief resultaat in haar zaak te behalen. Klaagster heeft hiertoe aangevoerd
dat verweerder heeft afgezien van een bezwaarschriftprocedure en hij geen pleidooi
heeft gevraagd. De wel ingediende processtukken bestonden slechts uit enkele pagina’s,
aldus klaagster.
4.7 Verweerder heeft betoogd dat hij de benoeming door de rechtbank graag heeft aanvaard
en dat hij zijn tanden heeft gezet in de onteigeningsrechtelijke kwesties om tot een
zo goed mogelijk resultaat te komen voor de erven. De bezwaarschriftprocedure is niet
gevolgd omdat hij voor een andere weg heeft gekozen. Hij heeft gereageerd op het conceptrapport
van de deskundigen in plaats van het maken van bezwaar tegen het definitieve rapport.
In de praktijk wordt deze werkwijze altijd gevolgd. Voor wat betreft de omvang van
de stukken merkt verweerder op de het niet gaat om de kwantiteit maar om de kwaliteit
van de stukken. Ten slotte heeft verweerder aangevoerd dat de ondernomen stappen zijn
gezet in overleg met de erven.
4.8 De voorzitter is van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden - het volgen van
een andere procedure dan klaagster (achteraf) had gewild en de omvang van de door
verweerder ingebrachte processtukken - niet tot de conclusie leiden dat verweerder
zich onvoldoende heeft ingespannen. Ook overigens is de voorzitter daarvan niet gebleken.
4.9 Gelet op het bovenstaande zal klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond worden verklaard.
4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2020.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. W.B. Kok
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 3 augustus 2020