ECLI:NL:TADRARL:2020:314 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-259

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:314
Datum uitspraak: 06-07-2020
Datum publicatie: 15-09-2021
Zaaknummer(s): 20-259
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslising. Klacht buiten termijn van drie jaar ingediend. Voorzitter verklaart klacht niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 6 juli 2020

in de zaak 20-259/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 7 april 2020 met kenmerk Z 1019258 HH/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak bij de meervoudige strafkamer in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht (hierna: de rechtbank).

1.2    De inhoudelijke zitting in deze strafzaak heeft op 9 maart 2016 plaatsgevonden, waarna de rechtbank op 23 maart 2016 vonnis heeft gewezen. Klager is strafrechtelijk veroordeeld. Daarnaast is tenuitvoerlegging gelast van een eerder aan klager voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

1.3    Op verzoek van klager is op 25 maart 2016 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Per e-mail van diezelfde dag heeft verweerder aan klager laten weten hem niet bij te zullen staan in hoger beroep vanwege een vertrouwensbreuk.

1.4    Op 1 april 2016 heeft verweerder het strafdossier van klager overgedragen aan de opvolgend advocaat van klager.

1.5    Bij arrest van 7 mei 2019 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch klager eveneens strafrechtelijk veroordeeld. Namens klager is cassatie ingesteld.

1.6    Op 16 april 2019 heeft klager zijn klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg. Op 4 oktober 2019 is de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland verzocht om de klacht verder te behandelen en daarnaar onderzoek te verrichten. 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de strafzaak van klager bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, aantoonbaar niet of nauwelijks voor te bereiden;

b)    vlak voor de inhoudelijke zitting van de strafzaak ongepaste uitlatingen jegens klager te doen;

c)    toezeggingen jegens klager te doen maar deze niet na te komen;

d)    klager ten tijde van de inhoudelijke zitting van de strafzaak amper te verdedigen en juridische mogelijkheden niet aan te grijpen.

3    VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

4.1    Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of klager kan worden ontvangen in zijn klacht.

4.2    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.

4.3    Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat verweerder klager heeft bijgestaan in zijn strafzaak in de periode tot uiterlijk 1 april 2016. De in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn is dan ook in ieder geval en uiterlijk op 1 april 2016 aangevangen. De klacht is echter pas op 16 april 2019 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg door klager ingediend en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar.

4.4    Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de hele klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dus niet meer toe.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2020.

Griffier                                                                                                  Voorzitter

Vezonden d.d. 6 juli 2020