ECLI:NL:TADRARL:2020:304 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-819

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:304
Datum uitspraak: 30-03-2020
Datum publicatie: 10-03-2021
Zaaknummer(s): 19-819
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over het handelen van de advocaat van de wederpartij. De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 maart 2020

in de zaak 19-819/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 3 december 2019 met kenmerk Z834586/FH/sd door de raad ontvangen op 3 december 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder is de advocaat van PV, klagers voormalig werkgever. Nadat klager de arbeidsovereenkomst bij brief d.d. 8 augustus 2017 had opgezegd tegen 1 oktober 2017 en op die opzegging had willen terugkomen, is een geschil ontstaan tussen klager en PV.

1.2    Klager heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot mr. O, die op 5 maart 2018 namens klager aan PV een dagvaarding heeft doen uitbrengen. Klager heeft gevorderd voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst met PV niet was geëindigd en heeft gevorderd PV te veroordelen tot betaling van achterstallig loon vanaf 1 oktober 2017.

1.3    Op 8 mei 2018 heeft verweerder namens PV een conclusie van antwoord ingediend. In de conclusie van antwoord heeft verweerder onder meer het standpunt van PV naar voren gebracht dat klager de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk en ondubbelzinnig had opgezegd tegen 1 oktober 2017. Verweerder heeft voorts naar voren gebracht dat klager veelvuldig contact heeft gelegd met (oud-) collega’s en in dat verband namens PV gesteld: “Een enkele medewerker spreekt zelfs van stalking”.

1.4    Op 23 juli 2018 heeft verweerder een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ingediend met het verzoek om de dagvaardingsprocedure en verzoekschriftprocedure gezamenlijk te behandelen. De kantonrechter heeft dat verzoek tot gezamenlijke behandeling gehonoreerd. In het verzoekschrift heeft verweerder toegelicht dat en waarom na 1 oktober 2017 de arbeidsrelatie zodanig was verstoord, dat van PV redelijkerwijs niet kon worden gevergd het dienstverband voort te zetten. Verweerder heeft  onder meer WhatsApp-berichten en e-mails als producties aan het verzoekschrift gehecht.

1.5    Klagers gemachtigde heeft een verweerschrift ingediend, waarna verweerder een nadere productie heeft ingediend. Op 23 augustus 2018 heeft een comparitie van partijen tevens mondelinge behandeling plaatsgevonden in de dagvaardingszaak en in de verzoekschriftprocedure. Klager werd tijdens de zitting bijgestaan door mr. O en PV werd bijgestaan door verweerder. Nadat partijen hun standpunten hadden toegelicht zijn zij tijdens de schorsing van de zitting tot een minnelijke regeling gekomen. Verweerder heeft aan de kantonrechter verteld wat de minnelijke regeling inhield, waarna de regeling is vastgelegd in het proces-verbaal.

1.6    Op 4 september 2018 heeft verweerder telefonisch aan mr. O gemeld dat klager contact bleef zoeken met medewerkers van PV en dat PV wenste dat klager daarmee zou stoppen. Bij e-mail d.d. 6 september 2018 heeft de gemachtigde van klager hem als volgt bericht:

“Via de advocaat van PV krijg ik door dat jij op een agressieve, intimiderende toon contact zoekt met (oud) medewerkers. Zoals eerder al aangegeven lijkt het mij verstandig dat je hiermee ophoudt. (…) Zij kunnen aangifte doen bij de politie en dat lijkt mij niet wenselijk. (…)”

1.7    Bij e-mail van 10 september 2018 heeft klager verweerder verzocht om op te treden als mediator. Verweerder heeft op dit verzoek afwijzend gereageerd.

1.8    De feitelijke afwikkeling van de minnelijke regeling vond plaats tussen klager en PV. Hierbij was verweerder niet betrokken.

Tussen klager en PV is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de regeling. Op enig moment heeft klager mr. S ingeschakeld om hem bij te staan in dit geschil. Mr. S en verweerder hebben vervolgens gesproken over een mogelijke oplossing, waarbij aan de orde is geweest de mogelijkheid om de betaling van PV via de derdengeldrekening van verweerders kantoor te laten verlopen. Bij e-mail d.d. 24 december 2018 heeft mr. S verweerder bericht dat zij op verzoek van klager de belangenbehartiging van klager had neergelegd. Uiteindelijk is afgesproken dat de door PV betaalde vergoeding door klager zou worden teruggestort en dat PV hetzelfde bedrag vervolgens opnieuw zou storten aan klager, onder vermelding van de in het proces-verbaal opgenomen omschrijving. Daarbij is geen gebruik gemaakt van de derdengeldrekening. Tussen klager en PV bestond vervolgens nog een discussie over de (on)mogelijkheid om de loonstrook conform de wensen van klager aan te passen.

1.9    Bij e-mail d.d. 14 januari 2019 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“U e-mails van de afgelopen dagen heb ik gelezen. Ik zie dat u erg boos bent op [PV] en op mij. Dat betreur ik oprecht.
[PV] heeft mij intussen opdracht gegeven niet meer op uw berichten te reageren. Ik zal eveneens niet meer reageren op e-mails met een inhoud zoals ik afgelopen dagen veelvuldig van u heb ontvangen en die ik als beledigend en intimiderend ervaar. Indien u zich wilt beklagen over mijn handelwijze, dan kunt u zich wenden tot de deken (…)”

1.10    Bij e-mail d.d. 8 februari 2019 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“[PV] verzocht mij nog om u, naar aanleiding van uw aanhoudende ongewenste communicatie en met name ook de recente excessen daarin, te laten weten dat zij haar laatste openstaande geste om nog een aangepaste loonstrook te laten maken, hierbij intrekt. Daarmee is het dossier wat [PV] betreft het dossier definitief gesloten. [PV] en ik zullen hierover geen contact meer met u onderhouden.”

1.11    Op 18 maart 2019 heeft klager middels een webformulier met bijlagen bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

1.    de kwestie met klager op alle mogelijke manier te frustreren, steeds op het laatste moment te reageren, niet open te staan voor enig gesprek en in de civiele procedure om een maximale termijn voor uitstel van antwoord te vragen;

2.    in de civiele procedure een enorme conclusie van antwoord in te dienen die nauwelijks relevant is voor de punten in de dagvaarding, waarvan duidelijk is dat een dossier is gefabriceerd om klager zwart te maken;

3.    vlak voor de zitting in de civiele procedure een verzoekschrift in te dienen van welgeteld 95 punten waarin hij niet schroomt om privé gesprekken met klagers collega’s te gebruiken, zelfs die totaal buiten de faciliteiten van de werkgever om zijn gegaan en hij zelfs vertrouwelijke e-mails met de OR meeneemt;

4.    zware beschuldigingen als “stalking” te noemen,  zonder enige onderbouwing;

5.    voor of namens klagers voormalig projectmanager te spreken die inmiddels niet eens meer in dienst is en in strijd met de waarheid te berichten over allerlei e-mail en Whatsapp verkeer dat er tussen de projectmanager en klager zou zijn geweest;

6.    bij het overleg over een schikking in de civiele procedure verdacht lang te bellen met de directie van de werkgever waarin hij de directie heeft uitgelegd hoe een en ander in de administratie zou kunnen worden verdoezeld;

7.    de schikking samen met de rechter op te stellen en de rechter het bedrag tot op de cent te dicteren;

8.    te dreigen om de politie in te schakelen, als klager na de getroffen schikking contact zoekt met zijn naaste collega’s;

9.    in een telefoongesprek met klager niet met een oplossing te komen, maar verwijten en insinuaties te maken, waardoor hij het telefoongesprek uiterst onprettig vindt;

10.    de schikking niet netjes te laten afhandelen en te verhinderen dat klager zijn loonstroken in het online systeem kan inzien, waardoor hij noodgedwongen wederom een advocaat moest inschakelen alsook een forensisch bureau om aan te tonen dat er met de ontvangen loonstroken is gerommeld;

11.    voor te stellen om de betaling van het schikkingsbedrag door zijn cliënte opnieuw te doen, maar dan via zijn derdengeldrekening, terwijl dit gebruik van de derdengeldrekening oneigenlijk is en in strijd met de verordening op de advocatuur;

12.    klagers advocaat in een telefoongesprek te spreken waarna zijn advocaat om onduidelijke redenen de zaak wilde laten vallen;

13.    wetenschap te hebben dat zijn cliënte een nieuw tijdelijk dienstverband met hem heeft aangemaakt in het online systeem loket.nl;

14.    hem te verwijten en te beledigen en zelfs te ontkennen dat er een tweede dienstverband is;

15.    zich achter het salarisbureau te verschuilen met een beroep op artikel 25 van de AVG.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

Ad klachtonderdelen 1 tot en met 5

4.2    De voorzitter stelt vast dat tussen klager en de cliënte van verweerder een gerechtelijke procedure aanhangig is (geweest). Kennelijk kan klager zich niet vinden in de standpunten die verweerder namens zijn cliënte heeft verwoord, maar dit betekent nog niet dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van zijn optreden.  In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënte stond het verweerder vrij om namens zijn cliënte standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klager. Verweerder mocht daarbij afgaan op de juistheid van de door zijn cliënte aan hem verstrekte informatie. In dit kader stond het verweerder naar het oordeel van de voorzitter vrij om namens PV naar voren te brengen dat klager veelvuldig contact had gelegd met (oud-) collega’s en in dat verband te stellen: “Een enkele medewerker spreekt zelfs van stalking”.

4.3    De door verweerder verwoorde standpunten betreffen de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klager en de cliënte van verweerder verdeeld hield. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerder een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerder geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager, dan wel diens gemachtigde, om deze stellingen in de gerechtelijke procedure te weerspreken en te weerleggen. Het was vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten.

4.4    De voorzitter stelt vast dat verweerder met inachtneming van de gebruikelijke (aanhoudings-)termijnen de conclusie van antwoord en het voorwaardelijk ontbindingsverzoek heeft ingediend. Noch van het tijdstip van indiening van de processtukken noch van de omvang ervan kan verweerder naar het oordeel van de voorzitter een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klager en diens gemachtigde hebben op de ingediende processtukken kunnen reageren. Niet is gebleken dat klager nodeloos of op ontoelaatbare wijze in zijn belangen is geschaad.

4.5    Het was de taak van verweerder de belangen van zijn cliënte te behartigen. Het kan zo zijn dat de aanpak van de zaak klager niet welgevallig was, maar dat betekent niet dat verweerder de belangen van klager nodeloos heeft geschaad. Dat klager het niet eens was met de door verweerder verwoorde standpunten van PV en dat klager zich hierdoor mogelijk zelfs persoonlijk gegriefd heeft gevoeld, maakt niet dat het optreden van verweerder tuchtrechtelijk ontoelaatbaar was. Van onnodig grievende uitlatingen is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken.

Ad klachtonderdeel 6

4.6    Verweerder heeft de stelling van klager, dat verweerder bij het overleg over een schikking in de civiele procedure verdacht lang heeft gebeld met PV en daarbij heeft uitgelegd hoe een en ander in de administratie zou kunnen worden verdoezeld, uitdrukkelijk weersproken. De standpunten van partijen over de gang van zaken tijdens het overleg over de schikking staan lijnrecht tegenover elkaar. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is ter zake dit klachtonderdeel niet het geval.

Ad klachtonderdeel 7

4.7    Uit de overgelegde stukken blijkt dat, nadat klager en PV op de gang tot een regeling waren gekomen, deze regeling ter zitting is vastgelegd in het proces-verbaal. Dit is gebruikelijk. Kennelijk heeft verweerder aan de kantonrechter verteld uit welke afspraken de regeling bestond. Dat is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Indien en voor zover klager en diens gemachtigde van mening waren dat de regeling onjuist of onvolledig in het proces-verbaal werd opgenomen, konden zij dat bij de kantonrechter aangeven. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan de zijde van verweerder is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken.

Ad klachtonderdeel 8

4.8    Verweerder heeft de stelling van klager, dat verweerder heeft gedreigd met het inschakelen van de politie, uitdrukkelijk weersproken, terwijl uit de overgelegde stukken ook niet blijkt dat verweerder hiermee heeft gedreigd. Niet aannemelijk is geworden dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Wel staat vast verweerder klagers gemachtigde op 4 september 2018 telefonisch heeft gevraagd om klager te verzoeken op te houden contact te zoeken met medewerkers van PV, maar dat stond hem als advocaat van PV ook vrij. Van de inhoud van het advies dat klagers gemachtigde vervolgens aan klager heeft gegeven kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Ad klachtonderdelen 9, 11 en 12

4.9    De voorzitter stelt vast dat verweerder en mr. S hebben getracht een oplossing voor het geschil over de afwikkeling van de vaststellingsovereenkomst tot stand te brengen. In dat verband is gesproken over de mogelijkheid om de betaling van PV via de derdengeldrekening van verweerders kantoor te laten verlopen. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt niet in te zien waarom verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.  Mr. S heeft de behartiging van klagers belangen neergelegd, maar dat dit het gevolg is geweest van een telefoongesprek tussen verweerder en mr. S is geenszins gebleken. Verweerder heeft voorts betwist dat hij tijdens een telefoongesprek met klager verwijten en insinuaties aan het adres van klager heeft gemaakt. De lezingen van partijen over hetgeen tijdens het telefoongesprek is besproken, lopen uiteen, zodat de voorzitter niet kan vaststellen dat het aan verweerder verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Het moge zo zijn dat klager het telefoongesprek als onprettig heeft ervaren, maar dat levert nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder op.

Ad klachtonderdelen 10, 13, 14 en 15

4.10    De klachtonderdelen 10, 13, 14 en 15 zien op de feitelijke afwikkeling van de regeling. De voorzitter is van oordeel dat klager onvoldoende concreet heeft gemaakt waaruit de betrokkenheid van verweerder bij het in deze klachtonderdelen verweten handelen bestond. Om die reden zijn deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

4.11    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle,  voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber-Van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2020.

griffier                                                            voorzitter

Bij afwezigheid van mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 30 maart 2020