ECLI:NL:TADRARL:2020:298 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-066

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:298
Datum uitspraak: 20-07-2020
Datum publicatie: 15-02-2021
Zaaknummer(s): 20-066
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Medische tuchtprocedure. Verweerster is de advocaat van de wederpartij van de echtgenote van klager. De cliënte van verweerster maakte bezwaar tegen de aanwezigheid van klager op de zitting van het RTG. Om dat bezwaar te onderbouwen heeft verweerster geciteerd uit een e-mail van klager aan de cliënte van verweerster. Klager klaagt daar over. De voorzitter is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door uit die e-mail te citeren. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2020

in de zaak 20-066/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 30 januari 2020 met kenmerk 999537, door de raad ontvangen op 30 januari 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

Bij brief, verzonden per aangetekende e-mail op 31 maart 2020, heeft de griffier, mede namens de voorzitter, aan klager bericht dat het verweer van verweerster van 20 augustus 2019 in de samenhangende klachtzaak 20-067 en een e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerster van 10 februari 2020 aan het onderhavige klachtdossier worden toegevoegd. Een kopie van beide stukken zijn aan klager toegezonden.

Bij e-mail met bijlage, van 3 april 2020, heeft klager hierop gereageerd. Mede namens de voorzitter heeft de griffier bij brief, verzonden per aangetekende e-mail op 17 april 2020, inhoudelijk op laatstgenoemde e-mail van klager gereageerd.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en zijn echtgenote, mevrouw M., waren cliënten bij tandartsenpraktijk Kliniek T. (hierna: de kliniek). Klager heeft namens M. een klacht ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: RTG) te Eindhoven.

1.2    In februari 2019 heeft klager aan de kliniek om afgifte van zijn medisch behandelingsdossier verzocht ten behoeve van zijn nieuwe tandarts. Bij e-mail van 2 augustus 2019 heeft klager wederom bij de kliniek zijn medisch dossier opgevraagd. In deze e-mail heeft klager zijn ontevredenheid geuit over – kort gezegd - de gang van zaken bij de kliniek. Op 16 augustus 2019 heeft klager het dossier gekregen.

1.3    De behandeling van de klacht van M. vond plaats op de zitting van het RTG van 15 augustus 2019. De secretaris van het RTG wees de aanwezigen – onder wie klager -  tijdens die zitting er op dat de zitting een besloten karakter had en dat de aanwezigheid van klager slechts zou zijn toestaan wanneer mevrouw T., tandarts bij de kliniek, geen bezwaar zou hebben tegen de aanwezigheid van klager.

1.4    T. bleek wel bezwaar te hebben tegen de aanwezigheid van klager en uitte dit bij monde van verweerster door te citeren uit de e-mail van klager van 2 augustus 2019. Hierop gaf de secretaris aan dat klager de besloten zitting niet kon bijwonen omdat hij niet als gemachtigde van M. op de zitting was verschenen. Daarop stelde klager zich alsnog als gemachtigde waardoor hij toch de zitting heeft kunnen bijwonen.

1.5    Op 18 augustus 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij tijdens de zitting van het RTG van 15 augustus 2019 heeft geciteerd uit de e-mail van klager aan de kliniek van 2 augustus 2019.

3    VERWEER

Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Klager verwijt verweerster dat zij op de zitting van het RTG van 15 augustus 2019 heeft geciteerd uit zijn e-mail aan de kliniek van 2 augustus 2019. Klager is van mening dat deze brief voorkwam uit de medische behandelrelatie tussen hemzelf als patiënt en T. als zijn zorgverlener. Klager stelt uitdrukkelijk geen partij te zijn in de procedure bij het RTG, nu hij slechts als gemachtigde van M. optrad. Daarbij is klager van mening dat verweerster de betreffende informatie onrechtmatig heeft verkregen van T., nu dit valt onder het medisch geheim van T.. Klager stelt zich daarbij op het standpunt dat slechts het bestaan van een behandelrelatie al medische informatie is en daarom onder het medisch geheim valt. De tijdens de zitting aanwezigen hadden op geen enkele wijze recht op informatie met betrekking tot zijn behandeling als cliënt van T.

4.2    Verweerster heeft betoogd dat het voor haar noodzakelijk was om zich te beroepen op de e-mail van klager van 2 augustus 2019, nadat haar cliënte, T., kenbaar had gemaakt dat zij bezwaar had tegen de aanwezigheid van klager bij de zitting van 15 augustus 2019. Het bezwaar was gebaseerd op de betreffende e-mail van 2 augustus 2019, die door T. als schofferend en schokkend was ervaren. Verweerster heeft ontkend dat zij op de zitting medische informatie van klager heeft verstrekt. Zij heeft gesteld dat de betreffende e-mail van 2 augustus 2019 los staat van het patiëntendossier. Zij heeft slechts kennis van die e-mail en niet van het medisch dossier van klager.

4.3    De voorzitter stelt vast dat in de e-mail van 2 augustus 2019 geen medische gegevens van klager staan. In zijn e-mail verzoekt klager enkel om zijn medisch dossier en uit hij een aantal beledigingen jegens T. en de kliniek. Verweerster heeft die e-mail van haar cliënte gekregen en verweerster heeft uit de e-mail geciteerd op de zitting van het RTG van 15 augustus 2019 om het bezwaar van haar cliënte tegen de aanwezigheid van klager te onderbouwen. Het citeren van de e-mail was hiervoor noodzakelijk omdat juist de - in de ogen van haar cliënte - beledigende en kwetsende inhoud van die e-mail de reden was van haar bezwaar. De voorzitter is van oordeel dat gelet op deze omstandigheden verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door uit die e-mail te citeren.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2020.

Griffier                                                                                 Voorzitter

Verzonden d.d. 20 juli 2020