ECLI:NL:TADRARL:2020:297 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-067

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:297
Datum uitspraak: 20-07-2020
Datum publicatie: 15-02-2021
Zaaknummer(s): 20-067
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Medische tuchtprocedure. Niet is gebleken dat verweerster in de onderhavige zaak medische gegevens heeft overgelegd die voor de beoordeling door de tuchtrechter niet van betekenis kunnen zijn. Gelet hierop valt het verweerster dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij, in het belang van haar cliënt, de patiëntenkaart van klaagster aan het RTG heeft overgelegd. De klacht dat verweerster in haar verweer informatie heeft verstrekt waarvan zij weet of behoort te weten dat deze onjuist is, is onvoldoende onderbouwd. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2020

in de zaak 20-067/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 30 januari 2020 met kenmerk 51/19/054, door de raad ontvangen op 30 januari 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

Bij brief, verzonden per aangetekende e-mail op 31 maart 2020 heeft de griffier, mede namens de voorzitter, aan klaagster bericht dat een e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerster van 10 februari 2020 aan het onderhavige klachtdossier worden toegevoegd. Een kopie van deze stukken zijn aan klaagster toegezonden.

Bij e-mail met bijlage, van 3 april 2020, heeft de heer G., de toenmalige gemachtigde van klaagster, hierop gereageerd. Mede namens de voorzitter heeft de griffier bij brief, verzonden per aangetekende bij e-mail op 17 april 2020, inhoudelijk op laatstgenoemde e-mail gereageerd.

Bij e-mail met bijlage van 23 april 2020 heeft klaagster aangegeven dat de heer G. niet meer als haar gemachtigde zal optreden.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster was cliënte bij tandartsenpraktijk Kliniek T. (hierna: de kliniek). Klaagster stelt dat zij lichamelijke en financiële schade heeft opgelopen door malversaties. Binnen de maatschap, waar de kliniek onder valt, is T. maat. Verweerster is de advocaat van mevrouw T.

1.2    Door klaagster is een tuchtrechtelijke procedure ingesteld bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: RTG) tegen T. Hiertoe diende klaagster op 27 maart 2019 een klacht in. 

1.3    In deze procedure heeft verweerster namens T. verweer gevoerd.

1.4    Op 8 juli 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij:

a)    in de procedure bij het RTG het gehele medische dossier van klaagster heeft ingebracht;

b)    in haar verweer informatie heeft verstrekt waarvan zij weet of behoort te weten dat deze pertinent onjuist is.

3    VERWEER

Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.

De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Klaagster verwijt verweerster dat zij in de procedure bij het RTG het gehele medische dossier van klaagster heeft ingebracht. Volgens klaagster was het indienen van het gehele medische dossier niet nodig. Klaagster onderbouwt dit door aan te voeren dat het RTG met betrekking tot medisch geheime informatie zou hebben bepaald dat de gemachtigde ‘voor zover dienstig is voor het voeren van verweer’ kennis mag nemen en gebruik mag maken van het dossier. Daarnaast zou volgens de RTG gelden dat ‘wie een klacht indient, geacht wordt de geldende geheimhoudingsplicht op te heffen voor zover het de gegevens betreft die voor de beoordeling door de tuchtrechter van betekening kunnen zijn’. Klaagster is van mening dat het inbrengen van het gehele medische dossier verwijtbaar is, aangezien verschillende delen van het dossier irrelevant zijn voor de procedure.

4.3    Verweerster heeft aangevoerd dat zij ter onderbouwing van het verweer tegen de door klaagster ingediende klacht over het consult van de mondhygiëniste en de communicatie in de praktijk, de patiëntenkaart van klaagster heeft ingediend. Verweerster heeft gesteld dat zij, als advocate, op grond van artikel 11a van de Advocatenwet een wettelijke geheimhoudingsplicht heeft. Zij is bevoegd om kennis te nemen van het dossier en daarvan gebruik te maken, voor zover dienstig aan het verweer. Verweerster heeft betoogd dat het in het geding brengen van de patiëntenkaart van klaagster zeer relevant was om aan te tonen wanneer de behandeling van start is gegaan, wat de overwegingen waren ten aanzien van het plaatsen van een kroon en wat is omschreven ten aanzien van zowel de behandeling als de communicatie.

4.4    De voorzitter overweegt dat het gebruikelijk is om in een medische tuchtprocedure (een deel van) het medisch dossier van de patiënt over te leggen. Daar wordt door de tuchtcolleges ook nadrukkelijk om gevraagd. Aan de hand van het medisch dossier kan de zorgverlener verweer voeren en een toelichting geven op haar haar handelen en daar heeft de zorgverlener recht op. Niet is gebleken dat verweerster in de onderhavige zaak medische gegevens heeft overgelegd die voor de beoordeling door de tuchtrechter niet van betekenis kunnen zijn. Gelet hierop valt het verweerster dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij, in het belang van haar cliënt, de patiëntenkaart van klaagster aan het RTG heeft overgelegd.

4.5    Op grond van het bovenstaande zal de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.6    Klaagster verwijt verweerster dat zij in haar verweer informatie heeft verstrekt waarvan zij weet of behoort te weten dat deze onjuist is.

4.7    Verweerster heeft betwist dat zij onjuiste informatie in het verweerschrift heeft opgenomen.

4.8    De voorzitter overweegt dat dit verwijt, zowel voor wat betreft de gestelde onjuistheden als (in het bijzonder) de gestelde wetenschap van verweerster van de onjuistheden, onvoldoende is onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, zal de voorzitter ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2020.

Griffier                                                                Voorzitter

Verzonden d.d. 20 juli 2020