ECLI:NL:TADRARL:2020:285 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-854

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:285
Datum uitspraak: 21-09-2020
Datum publicatie: 02-02-2021
Zaaknummer(s): 19-854
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. De raad acht de wijze waarop verweerder de gevolgen van zijn beroepsfout heeft geregeld, of beter gezegd heeft nagelaten te regelen, in strijd met het in artikel 46 e.v. van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht dat beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. In het geval een advocaat een beroepsfout maakt is het van het grootste belang voor het vertrouwen in zowel de individuele advocaat als de advocatuur in zijn geheel dat de advocaat een adequate oplossing zoekt voor het regelen van de gevolgen van die fout. Dat is niet anders als de advocaat, wellicht op goede gronden, de gestelde schade betwist of klaagster ook nog andere maatregelen ten dienste stonden om haar gelijk te halen. De wijze waarop verweerder in de afwikkeling van de door hem gemaakte fout heeft gehandeld, door meermalen niet tijdig te reageren op verzoeken van zowel klaagster als zijn verzekeraar is niet als adequaat te kwalificeren en heeft er toe geleid dat de afwikkeling van de vaststelling van aansprakelijkheid en schade is vertraagd en klaagster langer dan nodig in onzekerheid heeft gezeten. De raad komt tot de conclusie dat verweerder jegens klaagster in zijn zorgplicht is tekortgeschoten en daarmee niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 september 2020

in de zaak 19-854/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 7 augustus 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 17 december 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z688317/FH/sd van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 juli 2020. Daarbij was klaagster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster heeft eerder een klacht tegen verweerder ingediend omdat verweerder verzuimd zou hebben van grieven te dienen in een door verweerder namens klager ingediende zaak in hoger beroep. De raad heeft deze klacht bij beslissing van 3 december 2018 grotendeels gegrond verklaard en verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd.

2.3    Bij brief van 12 april 2018 heeft de advocaat van klaagster verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het handelen van verweerder, waarop de bovengenoemde beslissing van de raad betrekking had.

2.4    Verweerder heeft op die brief van 12 april 2018 niet gereageerd. Nadat verweerder op 1 mei 2018 wederom door de advocaat van klaagster is aangeschreven, heeft verweerder om uitstel verzocht. Vervolgens heeft verweerder weer niet gereageerd.

2.5    Op 23 mei 2018 heeft klaagster verweerder wederom aangeschreven. Op 30 mei 2018 heeft verweerder zijn verzekeraar door middel van een e-mail op de hoogte gesteld dat klaagster hem aansprakelijk heeft gesteld.

2.6    Op 30 juli 2018 ontving de advocaat van klaagster het volgende bericht van de verzekeraar van verweerder:

“Geachte heer [A.],
Voor een volledige dossiervorming is verzekeraar AIG in afwachting van de zienswijze van verzekerde, alsmede van diens onderliggende stukken inzake deze kwestie. Inmiddels in hier nogmaals om gevraagd.
Verzekeraar wacht eerst de informatie van haar verzekerde af alvorens zij de melding kan beoordelen op polis dekking en aansprakelijkheid.
Navraag bij het advocatenkantoor leverde op, dat [verweerder] met vakantie is tot 13 augustus 2018. Wellicht kunt u [verweerder] te zijner tijd nogmaals rechtstreeks benaderen?”

2.7    Op 27 september 2018 heeft verweerder aan klaagster het bericht gestuurd dat hij alle stukken aan zijn verzekeraar heeft gestuurd.

2.8    Op  19 oktober 2018 ontving de advocaat van klaagster het bericht dat de verzekeraar de aansprakelijkstelling niet in behandeling heeft genomen, omdat verweerder de kwestie niet tijdig had gemeld bij zijn verzekeraar.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het  volgende.

a)    Verweerder heeft de aansprakelijkheidsstelling van klaagster niet tijdig bij zijn verzekeraar gemeld.

b)    In de kwestie rond de aansprakelijkheid heeft verweerder niet (adequaat) gereageerd.

c)    Verweerder heeft geen medewerking verleend aan verzoeken van zijn verzekeraar om de benodigde stukken aan te leveren.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

4.2    Verweerder heeft erkend dat hij in de zaak van klaagster een beroepsfout heeft gemaakt. Hij heeft aangegeven dat het feit dat hij niet altijd snel heeft gereageerd te maken heeft met hem als persoon en niet met het feit dat het om de zaak van klaagster ging. Verweerder heeft wel degelijk de verzekeraar ingelicht over deze zaak. De verzekeraar heeft hem echter niet om dossierstukken gevraagd omdat de claim op formele gronden is afgewezen. Voorts heeft verweerder aangegeven dat het klaagster vrij stond om de verzekeraar of hem persoonlijk te dagvaarden.

5    BEOORDELING

Klachtonderdelen a), b) en c)

5.1    De klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

5.2    Klaagster heeft eerder een klacht tegen verweerder ingediend. De raad heeft deze klacht bij beslissing van 3 december 2018 grotendeels gegrond verklaard en verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. De klacht in de onderhavige klachtzaak ziet op het handelen van verweerder nadat zij hem naar aanleiding van de eerdere zaak aansprakelijk had gesteld.

5.3    Verweerder bestrijdt het door klaagster geschetste tijdpad niet. Uit de vastgestelde feiten blijkt dat er meer dan een half jaar verstreken is tussen de aansprakelijkheidstelling van 12 april 2018 en de eerste inhoudelijke stellingname door de verzekeraar van verweerder op 19 oktober.

5.4    De raad acht de wijze waarop verweerder de gevolgen van zijn beroepsfout heeft geregeld, of beter gezegd heeft nagelaten te regelen, in strijd met het in artikel 46 e.v. van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht dat beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. In het geval een advocaat een beroepsfout maakt is het van het grootste belang voor het vertrouwen in zowel de individuele advocaat als de advocatuur in zijn geheel dat de advocaat een adequate oplossing zoekt voor het regelen van de gevolgen van die fout. Dat is niet anders als de advocaat, wellicht op goede gronden, de gestelde schade betwist of klaagster ook nog andere maatregelen ten dienste stonden om haar gelijk te halen. De wijze waarop verweerder in de afwikkeling van de door hem gemaakte fout heeft gehandeld, door meermalen niet tijdig te reageren op verzoeken van zowel klaagster als zijn verzekeraar is niet als adequaat te kwalificeren en heeft er toe geleid dat de afwikkeling van de vaststelling van aansprakelijkheid en schade is vertraagd en klaagster langer dan nodig in onzekerheid heeft gezeten. De raad komt tot de conclusie dat verweerder jegens klaagster in zijn zorgplicht is tekortgeschoten en daarmee niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.5    De klachtonderdelen a), b) en c) zullen gegrond worden verklaard.

6    MAATREGEL

6.1    Uit het voorgaande volgt dat de klacht gegrond is. De raad constateert dat verweerder artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden door niet de zorg jegens klaagster in acht te nemen zoals dat van hem als advocaat verwacht mocht worden. Van een advocaat mag verwacht worden dat nadat hij aansprakelijk is gesteld vanwege een gemaakte beroepsfout, hij adequaat en zorgvuldig jegens zijn (voormalige) cliënte handelt. Daarin is verweerder tekort geschoten. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging enerzijds en het tuchtrechtelijke verleden van verweerder anderzijds acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,-  aan reiskosten van klaagster,

b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart alle klachtonderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2020.

Griffier                                                                 Voorzitter

Verzonden d.d. 21 september 2020