ECLI:NL:TADRARL:2020:278 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-209

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:278
Datum uitspraak: 21-09-2020
Datum publicatie: 25-01-2021
Zaaknummer(s): 20-209
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder wordt verweten dat hij gedragsregel 25 heeft overtreden door in de gehuurde woning van zijn cliënten te verschijnen en contact te hebben met klager, zonder dat de advocaat van klager daarbij aanwezig was en terwijl verweerder wist dat klager door een advocaat werd bijgestaan. De raad is gelet op de omstandigheden van oordeel dat verweerder in de onderhavige zaak wel in strijd met de letter van artikel 25 Gedragsregels heeft gehandeld maar niet in strijd met de geest daarvan. De raad is van oordeel dat verweerder dan ook niet onbetamelijk heeft gehandeld zoals bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en dat zijn handelen daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 september 2020

in de zaak 20-209/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 9 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 23 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z975750/HH/SD van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 juli 2020. Daarbij waren klager, verweerder en een kantoorgenoot van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager verhuurt woonruimte aan de cliënten van verweerder. In verband daarmee zijn  diverse geschillen ontstaan en gerechtelijke procedures gevoerd. Verweerder staat zijn cliënten daarin bij. Klager wordt eveneens bijgestaan door een advocaat, mr. [H.].

2.3    In die geschillen hebben klager en de cliënten van verweerder met elkaar gecommuniceerd via hun advocaten.

2.4    Op 8 juli 2019 hebben in de door klager aan de cliënten van verweerder verhuurde woning onderhoudswerkzaamheden aan de boiler plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig een door klager ingeschakelde monteur, klager, één van de cliënten van verweerder en verweerder. De advocaat van klager was daarbij niet aanwezig.

2.5    Bij voormelde gelegenheid heeft er contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder.

2.6    Nadat klager de woning heeft verlaten, is de politie ter plaatse geweest en heeft de cliënte van verweerder aangifte tegen klager gedaan ter zake van huisvredebreuk.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:

a)    dat hij gedragsregel 25 heeft overtreden door op 8 juli 2019 zonder medeweten van klager in de gehuurde woning te verschijnen en contact te hebben met klager, terwijl de advocaat van klager daarbij niet aanwezig was;

b)    dat hij klager een uitnodiging heeft gedaan om een overtreding in scène te zetten;

c)    dat hij zijn cliënte heeft aangezet tot het doen van een valse aangifte ter zake van huisvredebreuk;

d)    dat hij klager opzettelijk heeft opgehouden en tijd heeft gerekt om er zeker van te zijn dat klager nog aanwezig zou zijn in de huurwoning op het moment dat de politie arriveerde.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder heeft erkend dat hij direct contact met klager heeft gehad zonder dat klagers advocaat daarbij aanwezig was en hij betreurt dat ten zeerste. Verweerder heeft gesteld dat het nooit zijn intentie is geweest om met klager in contact te komen zonder dat diens advocaat daarbij aanwezig zou zijn.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerder heeft betwist dat hij een overtreding in scène heeft gezet. Verweerder heeft gesteld dat door een onafhankelijk keuringsbureau is vastgesteld dat de boiler (nog steeds) wel degelijk stuk is.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Verweerder heeft betwist dat hij zijn cliënte heeft aangezet tot het doen van een aangifte. Het bellen van de politie door zijn cliënte is buiten hem om gebeurd. De wens om aangifte te doen is volledig vanuit zijn cliënte zelf gekomen.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    Verweerder heeft betwist dat hij klager heeft opgehouden. Verweerder heeft gesteld dat klager na het vertrek van de monteur, het gesprek met hem is aangegaan. Verweerder heeft betwist dat hij klager heeft uitgenodigd om de woning van zijn cliënten in te gaan, of dat hij zou hebben aangeboden om een schikking te treffen. Verweerder heeft gesteld dat hij klager er juist expliciet op heeft gewezen dat hij geen inhoudelijke zaken met hem mocht bespreken, en dat dit ook niet gebeurd is.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.2    Verweerder wordt verweten dat hij gedragsregel 25 heeft overtreden door op 8 juli 2019 in de gehuurde woning van zijn cliënten te verschijnen en contact te hebben met klager, zonder dat de advocaat van klager daarbij aanwezig was en terwijl verweerder wist dat klager door een advocaat werd bijgestaan.

5.3    Blijkens de inleiding op de Gedragsregels brengen deze regels de normen onder woorden, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in achtgenomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn zij bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Gedragsregel 25 lid 1 luidt als volgt:

“De advocaat stelt zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Deze regel geldt onverminderd wanneer de bedoelde partij zich tot de advocaat wendt.”

5.4    De raad stelt vast dat verweerder naar de letter in strijd met deze gedragsregel heeft gehandeld. Vast staat immers dat gedaagde aanwezig is geweest op een afspraak in- en rond de woning van klager, terwijl de advocaat van klager niet op die afspraak aanwezig was.

5.5    Verweerder heeft gesteld dat er weliswaar geen afspraak tussen de advocaten was gemaakt om beiden bij de afspraak aanwezig te zijn en erkent dat hij daarmee de bedoelde gedragsregel heeft overtreden. Ter verdediging heeft hij aangevoerd dat hij er, gelet op de gebeurtenissen in het verleden, voetstoots vanuit is gegaan dat mr. [H.] ook aanwezig zou zijn. Vóór het onderhavige incident hebben klager en de cliënten van verweerder diverse geschillen met elkaar. In al die geschillen waren verweerder en de advocaat van klager betrokken. Vrijwel alle communicatie ging via verweerder en de advocaat van klager. Hoewel verweerder zich ook in dit specifieke geval er van had moeten vergewissen dat de advocaat van klager aanwezig zou zijn - gelet op de geschiedenis van het conflict - acht de raad de gedachte van verweerder dat zij aanwezig zou zijn niet onbegrijpelijk.

5.6    Anders dan door klager is betoogd, is op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat verweerder en klager daarbij inhoudelijke zaken hebben besproken. Ook is niet gebleken dat verweerder dat heeft geprobeerd. Verder acht de raad van belang dat verweerder nog dezelfde dag een e-mail aan de advocaat van klager heeft gestuurd waarin hij aangeeft dat hij contact met haar cliënt heeft gehad. In die brief legt verweerder uit dat hij er ten onrechte van uit was gegaan dat ook zij aanwezig zou zijn, maar dat hij dat achteraf bezien onvoldoende met haar had afgestemd. Voorts heeft hij in die brief aangegeven dat hij geen inhoudelijke zaken met klager heeft besproken en biedt hij zijn excuses aan.

5.7    Gelet op de genoemde omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder in de onderhavige zaak wel in strijd met de letter van artikel 25 Gedragsregels heeft gehandeld maar niet in strijd met de geest daarvan. De raad is van oordeel dat verweerder dan ook niet onbetamelijk heeft gehandeld zoals bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en dat zijn handelen daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren.

Klachtonderdelen b), c) en d)

5.8    De raad zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen.

5.9    De klachtonderdelen zien op het door klager gestelde handelen van verweerder bij hun ontmoeting in en bij de woning van de cliënten van verweerder tijdens de controle van de boiler. Verweerder heeft de stellingen van klager over de wijze waarop de communicatie is verlopen betwist. Deze betwisting is door verweerder gemotiveerd door middel van zijn eigen versie van de gebeurtenissen. Beide versies vertonen grote verschillen op de voor de beoordeling van de klachten belangrijke punten. De raad is van oordeel dat de feiten die klager aan zijn verwijten in de richting van verweerder ten grondslag legt wel vast moeten staan om over de klachtwaardigheid daarvan een oordeel te kunnen vellen. Nu de juistheid van de stellingen van klager ten aanzien van deze klachtonderdelen niet is komen vast te staan moeten deze klachtonderdelen ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2020.

Griffier                                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 21 september 2020