ECLI:NL:TADRARL:2020:268 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-543

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:268
Datum uitspraak: 16-11-2020
Datum publicatie: 12-01-2021
Zaaknummer(s): 20-543
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing over eigen advocaat. Dat was afgesproken dat verweerder zelf met klaagster naar de hoorzitting zou gaan en dat hij zonder overleg met klaagster een kantoorgenoot onvoorbereid naar die zitting heeft gestuurd, is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder niet komen vast te staan. De toevoegingsaanvraag voor klaagster is op naam van de kantoorgenoot aangevraagd en niet is gebleken dat klaagster voorafgaand aan de zitting dan wel erna verweerder of de kantoorgenoot op vermeend tekortschieten heeft aangesproken. Kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 november 2020

in de zaak 20-543/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 14 juli 2020 met kenmerk Z 1040248/MM/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de daarin en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster heeft zich enkele dagen voor een bezwaarzitting tot verweerder gewend met het verzoek om haar bij te staan in een geschil met de gemeente over een bijstandsuitkering.

1.2    Op 25 september 2019 heeft de hoorzitting in de bezwaarprocedure plaatsgevonden. Klaagster is bijgestaan door mr. Van E, kantoorgenote van verweerder.

1.3    Op 7 oktober 2019 is klaagster op het kantoor van verweerder langsgegaan tijdens het inloopspreekuur, waar zij met mr. Van E en een collega heeft gesproken.

1.4    Op 23 november 2019 heeft klaagster per webformulier bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in strijd met de afspraken niet te verschijnen op de hoorzitting van 25 september 2019 in de bezwaarprocedure en haar niet bij te staan;

b)    zijn kantoorgenote, mr. Van E, klaagster onvoldoende voorbereid  en geïnformeerd naar de hoorzitting van klaagster sturen, zonder dit vooraf met klaagster te overleggen die vanwege mogelijke confrontaties in het verleden bezwaren tegen mr. Van E had;

c)    klaagster niet te informeren over de gang van zaken, niet met haar te communiceren en een op 7 oktober 2019 door mr. Van E voorgestelde bespreking met verweerder erbij op het laatste moment af te zeggen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdelen a) en b)

3.2    Verweerder betwist dat hij met klaagster heeft afgesproken dat hij zelf bij de zitting van 25 september 2019 aanwezig zou zijn. Kort voor die zitting heeft klaagster contact met hem opgenomen. Nadat hij het dossier had ontvangen is uitgebreid met klaagster besproken dat hij, dan wel kantoorgenote mr. Van E, de zitting zou doen. Klaagster kon zich daarin vinden. Dat mr. Van E haar zaak zou behandelen is naar klaagster teruggekoppeld en de toevoegingsaanvraag, die door de Raad voor Rechtsbijstand ook naar klaagster is gestuurd, is daarom op de naam van mr. Van E gezet.

3.3    Mr. Van E heeft de zaak van klaagster op deskundige wijze gedaan en zich daarop goed voorbereid. Zij was ook bekend met de tussen verweerder en klaagster gevoerde correspondentie. Tijdens de zitting heeft mr. Van E naar haar zeggen het bezwaar van klaagster nader toegelicht en aanvullende opmerkingen gemaakt. Verweerder is er niet mee bekend dat mr. Van E negatieve ervaringen met klaagster in het verleden heeft gehad.

Klachtonderdeel c)

3.4    Met klaagster is voorafgaand aan de zitting veelvuldig contact geweest, zowel per telefoon, per e-mail als tijdens besprekingen op kantoor. Na de hoorzitting had mr. Van E de indruk dat klaagster tevreden was. Kort na die zitting is klaagster op 7 oktober 2019 het wekelijkse inloopspreekuur voor nieuwe cliënten op kantoor verschenen, waar mr. Van E en een collega aanwezig waren. Omdat het gesprek met klaagster een vervelende wending kreeg, heeft mr. Van E de politie is gebeld. Na bemiddeling door de politie en een afspraak dat een gesprek met verweerder en met mr. Van E zou worden geregeld, heeft klaagster het kantoor verlaten. Verweerder heeft hierna nog pogingen ondernomen om in contact met klaagster te komen, zonder resultaat. Daarna heeft verweerder zich op verzoek van klaagster aan de zaak onttrokken.

4    BEOORDELING

4.1    In deze zaak staat centraal of verweerder de bezwaarprocedure van klaagster heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klaagster, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De voorzitter neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.

4.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.3    De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of verweerder klaagster naar behoren heeft bijgestaan.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.4    De juistheid van het verwijt dat was afgesproken dat verweerder zelf naar de hoorzitting op 25 september 2019 zou gaan en dat hij zonder overleg met klaagster door mr. Van E onvoorbereid naar die zitting heeft gestuurd, is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder niet komen vast te staan. Indien klaagster werd overvallen door de aanwezigheid van mr. Van E op de hoorzitting, dan had klaagster dat voorafgaand aan die hoorzitting aan mr. Van E moeten melden, dan wel had zij meteen na die hoorzitting verweerder daarop en op haar vermeende tekortschieten van mr. Van E moeten aanspreken. Dat klaagster dat heeft gedaan, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Verder heeft verweerder onweersproken gesteld dat de toevoegingsaanvraag voor klaagster op naam van mr. Van E was gezet en dat klaagster van de Raad voor Rechtsbijstand van die aanvraag een kopie heeft ontvangen. Dat klaagster naar aanleiding daarvan verweerder heeft aangesproken op de inzet van mr. Van E in haar zaak, is de voorzitter evenmin gebleken. Nu de gegrondheid van deze verwijten niet is komen vast te staan, kan verweerder daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdelen a) en b) worden dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    De voorzitter is, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet gebleken dat verweerder onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd over de gang van zaken en de overname van haar door mr. Van E, zoals hiervoor al is overwogen. Nu de stellingen van partijen over het afzeggen van het driegesprek na het inloopspreekuur lijnrecht tegenover elkaar staan, kan de voorzitter evenmin vaststellen dat daarvan aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Op grond hiervan wordt ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op

16 november 2020.

Griffier                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 16 november 2020