ECLI:NL:TADRARL:2020:267 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-512

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:267
Datum uitspraak: 09-11-2020
Datum publicatie: 12-01-2021
Zaaknummer(s): 20-512
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing over advocaat wederpartij. Verweerder heeft niet gehandeld in strijd met een verdelingsvonnis waarin een notaris is benoemd tot vereffenaar van een nalatenschap. Verweerder diende gelet op dat vonnis als partijdige belangenbehartiger in het belang van de rechten van zijn cliënten executoriaal beslag onder klager te leggen. Gebleken is dat verweerder pas na de beslaglegging op de hoogte is gekomen van de eerder door klager aan de notaris toegezegde medewerking aan het vonnis, terwijl verweerder daarna meteen het beslag onder klager heeft laten opheffen. Kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2020

in de zaak 20-512/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 6 juli 2020 met kenmerk 2020 KNN004/1062844, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Bij vonnis van 20 november 2019 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna verder: de rechtbank) vonnis gewezen in een langlopende erfrechtprocedure tussen de erfgenamen P, M en MA als eisers enerzijds en H, A, F en klager als gedaagden anderzijds, met aanstelling van notaris B als vereffenaar van de door de rechtbank vastgestelde verdeling, onder de bepaling dat de gedaagde erfgenamen na betekening van het vonnis een dwangsom van € 250,- verbeuren voor iedere dag dat zij in gebreke blijven om mee te werken aan de verdeling conform het vonnis.

1.2    In deze procedure heeft verweerder de eisers bijgestaan. Gedaagde H is bijgestaan door mr. S, gedaagde A door mr. P. Tegen klager en F, de andere gedaagden, is verstek verleend.

1.3    Per e-mail van 22 november 2019 heeft verweerder aan mr. B het vonnis van 20 november 2019 gestuurd, mr. B laten weten dat hij dat vonnis binnen enkele dagen zal laten betekenen en heeft hij mr. B verzocht om aan de verdeling uitvoering te geven. Verweerder heeft deze e-mail in cc aan mrs. S en P gestuurd.

1.4    Per e-mail van 1 december 2019 heeft klager aan notaris B laten weten aan de uitvoering van het vonnis van 20 november 2019 te zullen meewerken.

1.5    Per e-mail van 3 december 2020 heeft verweerder desgevraagd aan mr. B laten weten dat zijn cliënten zullen meewerken aan de door de rechtbank opgelegde verdeling en vooralsnog geen noodzaak zien om hoger beroep in te stellen. Verweerder heeft deze  e-mail is in cc aan mrs. S en P gestuurd.

1.6    Nadat verweerder kort daarna het vonnis heeft laten betekenen, heeft hij vervolgens op 13 december 2019 onder klager executoriaal beslag laten leggen en alvast dwangsommen aangezegd.

1.7    Per e-mail van 16 december 2020 heeft verweerder mr. B gevraagd naar de reacties van gedaagden voor wat betreft hun medewerking aan het vonnis en namens zijn cliënten gevraagd om de verdeling voortvarend af te wikkelen. In cc is deze e-mail aan de mrs. S en P gestuurd.

1.8    Per e-mail van 20 december 2019 heeft klager aan mr. B, in cc aan mr. P, laten weten:

“In aansluiting op mijn email d.d. 01-12, 13-12, 14-12 en het aangetekend schrijven van mr. [P] van 18-12-2019 bericht ik u dat het geld beschikbaar is. Gaarne verneem ik van u wanneer u de concept-stukken volgens dictum klaar hebt. (…).”

1.9    Bij aangetekend schrijven van eveneens 20 december 2019 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor het ten onrechte onder hem gelegde executoriale beslag en verweerder gesommeerd om zijn misstap binnen twee dagen recht te zetten.

1.10    Op 28 december 2019 heeft klager de deurwaarder verzocht om de onrechtmatige beslagen op zijn registergoederen met spoed op te heffen wegens de reeds op 1 december 2019 door klager aan vereffenaar notaris B toegezegde medewerking aan het vonnis.

1.11    Op 7 januari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

1.12    Per e-mail van 8 januari 2020 aan mr. P heeft klager hem laten weten er, gezien eerdere ervaringen met verweerder, niet mee akkoord te gaan dat verweerder bepaalt wie zijn advocaat is, heeft klager benadrukt dat hij zelf zijn advocaat kiest en voorlopig zijn eigen woordvoerder zal zijn. Klager heeft deze e-mail in cc onder meer aan mr. B en aan verweerder gestuurd.

1.13    Op 9 januari 2020 zijn de onder 1.4 genoemde beslagen in opdracht van verweerder opgeheven, nadat verweerder contact had gehad met mr. P.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: 

nadat de rechtbank op 20 november 2019 vonnis had gewezen waarin notaris mr. B was benoemd tot vereffenaar en aan wie klager al op 1 december 2019 had laten weten aan de uitvoering van dat vonnis zijn medewerking te zullen verlenen, in strijd met het vonnis op 13 december 2019 executoriaal beslag te laten leggen op registergoederen van klager, waarmee verweerder ondoordacht, onterecht en onzorgvuldig heeft gehandeld en bij klager onnodig schade heeft veroorzaakt.

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist dat hij het dictum van het vonnis van 20 november 2019 heeft geschonden, in het bijzonder 6.3 van het dictum. Daarin is mr. B door de rechtbank aangewezen als de notaris ten overstaan van wie partijen dienen over te gaan tot de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de nalatenschap. Kort na het vonnis heeft hij in zijn e-mail van 22 november 2019 aan notaris mr. B laten weten dat zijn cliënten aan de uitvoering van het vonnis hun medewerking zullen verlenen en, zoals aangekondigd daarin, kort daarna het vonnis laten betekenen aan gedaagden. Daarna heeft hij noch van gedaagden, noch van de advocaten die een deel van hen eerder in de procedure hadden bijgestaan, en evenmin iets van notaris mr. B vernomen. Daarom heeft hij verondersteld, en mocht hij ook veronderstellen, dat gedaagden, waaronder klager, geen medewerking verleenden aan de nakoming van het vonnis. Om de rechten van zijn cliënten ook veilig te stellen heeft hij vervolgens executoriaal beslag doen leggen op onroerend goed van klager. Juist op onroerend goed omdat dat volgens verweerder niet direct tot overlast voor klager hoefde te leiden.

3.2    Pas na de beslaglegging heeft verweerder informatie van mr. B ontvangen waaruit hij kon afleiden dat klager mogelijk wel meewerkte aan de uitvoering van het vonnis en geen dwangsommen verbeurd zou zijn. Omdat hij daarna e-mails van klager zelf en ook van mr. P ontving, heeft hij op 19 december 2019, herhaald op 8 januari 2020, aan mr. P gevraagd aan te geven of hij klager bijstond. Op 8 januari 2020 heeft mr. P bevestigd de belangen van klager te behartigen. Na van mr. P verkregen duidelijkheid heeft verweerder meteen op 9 januari 2020 de onder klager gelegde beslagen laten opheffen. Van enige misstap van zijn zijde waarvoor hij tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden, is dan ook geen sprake geweest, aldus verweerder.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.

4.2    De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.3    De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.4    Anders dan klager heeft aangevoerd, heeft verweerder met zijn handelen niet in strijd gehandeld met het vonnis van 20 november 2019. Daarin is weliswaar notaris mr. B benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap, maar die benoeming liet onverlet dat verweerder bij de afwikkeling van de verdeling door notaris mr. B als partijdige belangenbehartiger de belangen van zijn cliënten voorop moest stellen. Gezien de omstandigheid dat verweerder pas ná de beslaglegging op de hoogte is gekomen van de eerder door klager aan notaris mr. B toegezegde medewerking aan het vonnis, mocht verweerder, en moest hij dat ook als partijdige belangenbehartiger, de rechten van zijn cliënten veilig stellen door executoriaal beslag onder klager te leggen. Dat hij daarmee de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel is de voorzitter niet gebleken. Verweerder heeft immers meteen nadat hem uit correspondentie met mr. P - die op dat moment de belangen van klager behartigde - duidelijk was geworden dat klager zijn medewerking aan de uitvoering van het vonnis zou geven, op 9 januari 2020 het beslag onder klager laten opheffen. Verweerder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld. Daarbij merkt de voorzitter nog op dat klager niet zelf door verweerder over de opheffing van het beslag behoefde te worden ingelicht, omdat dergelijke communicatie op basis van de gedragsregels alleen tussen advocaten onderling mag verlopen.    

4.5    Op grond van het voorstaande wordt de klacht van klager dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op

9 november 2020.

Griffier                                                                 Voorzitter

Verzonden d.d. 9 november 2020