ECLI:NL:TADRARL:2020:259 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-004

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:259
Datum uitspraak: 04-05-2020
Datum publicatie: 12-01-2021
Zaaknummer(s): 20-004
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 mei 2020

in de zaak 20-004/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

1.    [klaagster]

2.    [klager sub 2]

3.    [klager sub 3]

klagers

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 7 januari 2020 met kenmerk K19/23, door de raad ontvangen op 7 januari 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij van klagers (mevrouw [L-H]) in een nalatenschap van [L.] in de periode vanaf november 2016 tot en met februari 2018.

1.2    [L.] is op 30 augustus 2014 overleden. Hij was de echtgenoot van de cliënte van verweerder uit zijn tweede huwelijk en was met haar getrouwd onder huwelijkse voorwaarden. Hij was de vader van klagers, zijnde de kinderen uit zijn eerste huwelijk.

1.3    Verweerder heeft op 7 november 2016 namens cliënte hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter bij de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2016.

1.4    Klagers zijn in die procedure bijgestaan door de heer mr. [K.], advocaat te Amsterdam.

1.5    De zaak is op 7 april 2017 mondeling behandeld bij het hof. Ter zitting bij het hof is tussen partijen overeenstemming bereikt. In de beschikking van 20 december 2017 van het gerechtshof Den Haag is de overeenstemming als volgt opgenomen:

“5.2 De hoogte van de geldvorderingen van de executeur en de belanghebbenden (te weten hun erfdeel in de nalatenschap van de erflater [L.}) op de verzoekster bedraagt voor ieder van hen € 17.500 ,-. Deze geldvorderingen zijn slechts opeisbaar in de gevallen als genoemd in het testament van 3 juli 1995 van de erflater. Daarnaast zal de verzoekster de kosten van de executeur voldoen ter grootte van € 14.681,55, de kosten van notaris mr. [V.] (van [naam advocatenkantoor] te [plaats N]), en de advocaatkosten aan de zijde van de executeur en belanghebbenden, te weten die van mr. [K.], gemaakt voor deze procedure.

5.3 Nu niet aan het hof voorligt het verzoek om de erfdelen in de nalatenschap van de erflater vast te stellen, kan het hof de bereikte overeenstemming niet in het dictum opnemen. Deze overeenkomst bindt partijen wel.

5.4 Gelet op de bereikte overeenstemming is de taak van de executeur - wat daar ook van zij nu de erflater bij zijn testament van 3 juli 1995 een ouderlijke boedelverdeling heeft gemaakt waarbij alle goederen van zijn nalatenschap zijn toegedeeld aan de verzoekster - geëindigd. Dit brengt mee dat verzoekster geen belang meer heeft bij haar verzoek. Het hof zal haar verzoek tot ontslag van de executeur dan ook afwijzen, zij het op andere gronden dan de rechtbank heeft gedaan. Ook de overige verzoeken van verzoekster zal het hof, gezien de bereikte overeenstemming tussen partijen, afwijzen.”

1.6    Bij e-mailbericht van 22 december 2017 heeft de advocaat van klagers de kosten met betrekking tot de advocaatkosten en van de executeur en notaris aan verweerder gezonden.

1.7    Het is klagers gebleken dat de advocaatkosten zijn voldaan, maar niet de kosten van de executeur en notaris. Op 13 december 2018 is per aangetekende post een aanmaning c.q. ingebrekestelling gezonden aan de cliënte van verweerder, welke op 18 december 2018 op haar adres in [land] is ontvangen. Op 8 januari 2019 heeft één van de klagers een aangetekende brief ontvangen van de cliënte met de mededeling dat de brief van 13 december 2018 is doorgezonden naar verweerder.

1.8    Bij brief van 21 januari 2019 heeft verweerder gereageerd op de inhoud van de brief van 13 december 2018. In deze reactie heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Zij ontving een brief d.d. 13 december 2018 kennelijk door u geschreven maar met meerdere dubieuze aspecten. De brief was gedateerd: [plaats A], 13 december 2018, terwijl u in [plaats D] woont en ondertekend met een handtekening die niet de uwe is.

Er wordt een aanmaning tot betaling gedaan ter zake een bedrag kennelijk verschuldigd aan u als executeur alsmede een bedrag kennelijk verschuldigd aan notaris mr. [V.]. Dat u namens mr. [V.] een aanmaning stuurt - zonder onderliggende machtiging - is bevreemdend.

Vanwege bovenstaande, gevoegd bij mijn verplichting als advocaat de hoedanigheid en juridische merites van correspondentie alsmede de identiteit van de afzender te toetsen voordat een inhoudelijke reactie wordt gegeven, verzoek ik u vriendelijke mij te informeren over uw standpunt met betrekking tot de genoemde merkwaardigheden in de brief en mij juridische helderheid te verschaffen.”

1.9    Op 27 februari 2019 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft voortdurend de rechtsgang gefrustreerd, door zinloze procedures te voeren, niet de nodige piëteit in acht te nemen, niet oplossingsgericht te werk te gaan, steeds nieuwe verzoeken te formuleren en de zaak nodeloos te rekken.

b)    Verweerder heeft gelogen tegen de rechter, in een poging om de executeur-testamentair (klager sub 2) in een kwaad daglicht te stellen.

c)    Verweerder is ondanks de bereikte overeenstemming tussen partijen nog steeds niet  overgegaan tot afronding van de zaak.

d)    Verweerder is als enige financieel beter geworden van deze procedure.

3    VERWEER

Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen  a) en b)

4.3    Klachtonderdelen a) en b) lenen zich naar het oordeel van de voorzitter voor gezamenlijke beoordeling.

4.4    Klagers verwijten verweerder - kort gezegd - dat hij de rechtsgang heeft gefrustreerd en dat hij heeft gelogen tegenover de rechter. Volgens klagers heeft verweerder de rechtsgang gefrustreerd door zinloze procedures te voeren, niet de nodige piëteit in acht te nemen, niet oplossingsgericht te werk te gaan, steeds nieuwe verzoeken te formulieren en de zaak nodeloos te rekken.

4.5    Verweerder heeft betwist dat hij de rechtsgang heeft gefrustreerd en tegen de rechter heeft gelogen. Verweerder heeft aangevoerd dat de door klagers genoemde verwijten hem niet kunnen worden verweten. Voorts heeft hij betoogd dat hij niet heeft gelogen tegen de rechtbank. Verweerder heeft aangevoerd dat hij met verifieerbare argumenten heeft gesteld dat de woning een bepaalde waarde heeft. Dat betekent niet dat hij tegen de rechter heeft gelogen, aldus verweerder.

4.6    De voorzitter overweegt dat verweerder gemotiveerd en steekhoudend verweer heeft gevoerd tegen de klachten. De klachten zijn in de klachtbrief in het geheel niet onderbouwd. Ook bij repliek hebben klagers onvoldoende aannemelijk gemaakt met welk handelen en op welke wijze verweerder de rechtsgang zou hebben gefrustreerd. Ook is niet duidelijk geworden welke onjuistheden hij tegen de rechtbank zou hebben verteld. Voor zover met die onjuistheden verweerders standpunt over de waarde van een woning wordt bedoeld, dan is de voorzitter van oordeel dat verweerder daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.  De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat klagers zijn bijgestaan door een advocaat, die ook tijdens de zitting aanwezig was. Die advocaat  zag blijkbaar geen reden om te protesteren tegen de door klagers gestelde feiten.

4.7    Gelet op het voorgaande zijn klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond. 

Ad klachtonderdeel c)

4.8    In de klachtbrief geven klagers aan dat zij verweerder verwijten dat hij geen actie heeft ondernomen om de zaak af te ronden. Uit een andere toelichting van klagers blijkt dat zij daarmee bedoelen dat de cliënte van verweerder nog geen rekeningen heeft betaald. Daarmee heeft verweerder de belangen van klagers zonder redelijk doel geschaad, aldus klagers.

4.9    Verweerder heeft aangegeven dat zijn werkzaamheden als advocaat in beginsel zijn beëindigd op het moment dat  de rechter tot een einduitspraak is gekomen. De gevolgen van een uitspraak zijn zaak voor partijen en worden niet meer door hem - als toegevoegd advocaat - begeleid. Niettemin heeft hij in de onderhavige zaak na de eindbeschikking gedurende een periode van anderhalve maand namens zijn cliënte waar nodig en door haar gewenst de afwikkeling van de beschikking van het hof begeleid.

4.10    De voorzitter overweegt dat na de beschikking van het hof er geen taak meer was weggelegd voor verweerder, als toegevoegd advocaat. De afwikkelingen van de afgeronde procedures is de taak van partijen zelf. Het is dan ook niet de vraag of verweerder als advocaat van de tegenpartij van klagers in voldoende mate zijn medewerking zou hebben verleend, maar hooguit of hij klagers verwijtbaar zou hebben tegengewerkt. Van dat laatste is in het geheel niet gebleken.

4.11    Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.12    Klagers verwijten verweerder dat alleen hij van deze zaak financieel beter is geworden.

4.13    Verweerder heeft over deze deelklacht aangevoerd dat deze niet is toegelicht.

4.14    De voorzitter overweegt dat deze deelklacht onvoldoende is onderbouwd. Niet valt in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt.

4.15    Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond. 

4.16    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel  46j Advocatenwet, dan ook in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2020.

Griffier                                                 Voorzitter

Verzonden d.d. 4 mei 2020