ECLI:NL:TADRARL:2020:255 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-463

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:255
Datum uitspraak: 19-10-2020
Datum publicatie: 12-01-2021
Zaaknummer(s): 19-463
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder wordt verweten dat hij een aansprakelijkstelling en andere stukken direct (in kopie) naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van klager - de wederpartij - heeft gestuurd. De raad is van oordeel dat verweerder de aansprakelijkstelling eerst (alleen) naar klager had moeten sturen. Het is vervolgens aan klager om deze al dan niet aan zijn verzekeraar door te sturen. Door de aansprakelijkstelling direct naar klagers verzekeraar te sturen, heeft verweerder deze keuzevrijheid beperkt. Klacht gegrond. Waarschuwing. Kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 oktober 2020

in de zaak  19-463/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 20 februari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 15 juli 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019 KNN024/795264 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 augustus 2020. Daarbij was verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager heeft in 2017 een opdracht aangenomen van een zekere heer V. om F. BV in rechte te betrekken ter zake van een achterstand in de betaling van huurtermijnen.

2.3    Om reden dat de heer V. van oordeel was dat klager deze opdracht niet of niet juist had uitgevoerd, waardoor hij schade heeft geleden, heeft de heer V. zich tot verweerder gewend met het verzoek klager aansprakelijk te stellen.

2.4    Bij brief d.d. 16 januari 2019 heeft verweerder namens de heer V. klager aansprakelijk gesteld.

2.5    Verweerder heeft gelijktijdig een kopie van deze brief rechtstreeks naar de aansprakelijkheidsverzekering van klager gestuurd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zonder toestemming of erkenning van enige aansprakelijkheid van klager de brief gedateerd 16 januari 2019 en overige dossierstukken direct in kopie aan diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gestuurd.

b)    Verweerder is te kort geschoten in het waarborgen van de vertrouwelijkheid van klagers gegevens en dossiergegevens.

c)    De keuze om een beroep te doen op zijn verzekeraar is aan klager en niet aan verweerder.

4    VERWEER

Verweerder heeft ten aanzien van de drie klachtonderdelen onder meer het volgende verweer gevoerd.

4.1    Verweerder heeft aangevoerd dat hij de verzekeraar enkel een kopie van de aansprakelijkstelling heeft gestuurd. Verweerder ging ervan uit dat klager de kwestie hoe dan ook bij zijn verzekeraar zou melden. Klager heeft dat uiteindelijk ook gedaan.

4.2    Verweerder heeft aangevoerd dat hij de verzekeraar van klager rechtstreeks heeft benaderd omdat zijn cliënt er zeker van wilde zijn dat de aansprakelijkstelling daadwerkelijk bij de verzekeraar terecht zou komen en omdat zijn cliënt er belang bij had dat hij zo spoedig mogelijk een reactie zou ontvangen.

4.3    Ten slotte heeft verweerder aangevoerd dat het sturen van de brief aan de verzekeraar niet tot enig nadeel of enige schade bij klager heeft geleid.

5    BEOORDELING

Klachtonderdelen a), b) en c)

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.

5.2    De drie klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en zullen worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf.

5.3    Verweerder wordt - zakelijk weergegeven - verweten dat hij een aansprakelijkstelling en andere stukken direct (in kopie) naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van klager - de wederpartij - heeft gestuurd.

De raad is van oordeel dat verweerder de aansprakelijkstelling eerst (alleen) naar klager had moeten sturen. Het is vervolgens aan klager om deze al dan niet aan zijn verzekeraar door te sturen. Door de aansprakelijkstelling direct naar klagers verzekeraar te sturen, heeft verweerder deze keuzevrijheid beperkt. De door verweerder genoemde belangen van zijn cliënt rechtvaardigen deze handelwijze van verweerder niet. De raad acht daarbij van belang dat de stelling van verweerder dat klager hoe dan ook de verplichting had om de aansprakelijkstelling bij zijn verzekeraar te melden, niet vast is komen te staan. Klager is geen advocaat en ook overigens is van zo een verplichting niet gebleken. Concluderend is de raad van oordeel dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt van de belangen van klager onnodig heeft geschaad.

5.4    Op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, is de raad van oordeel dat verweerder jegens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal de klacht dan ook gegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    Uit het voorgaande volgt dat de klacht gegrond is. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij acht de raad in het voordeel van verweerder van belang dat hij niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, dat hij zijn excuses heeft aangeboden en dat hij heeft aangegeven dat hij, in het geval de raad zijn handelen onjuist vindt, het in de toekomst anders zal doen.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer “19-463/AL/NN”.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht  gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2020.

griffier                                                                    voorzitter

Verzonden d.d. 19 oktober 2020