ECLI:NL:TADRARL:2020:231 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-164

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:231
Datum uitspraak: 09-11-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Zaaknummer(s): 20-164
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft erkend en daarnaast is de raad ook uit de stukken gebleken dat hij een beroepsfout heeft gemaakt door niet tijdig de financiële gegevens van klaagster aan de rechtbank toe te sturen in de voorlopige voorzieningenprocedure, met alle financiële gevolgen vandien voor klaagster. Waarschuwing.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2020

in de zaak 20-164/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 19 december 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 3 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019 KNN172/1055501 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 september 2020. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Bij brief van 10 november 2017 heeft verweerder aan klaagster bevestigd dat hij haar zal bijstaan in de echtscheidingsprocedure tegen P. Klaagster heeft aan verweerder financiële bescheiden gegeven.

2.3    Op 6 februari 2018 heeft verweerder namens klaagster een verzoekschrift voorlopige voorzieningen bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, (hierna verder: de rechtbank) ingediend. In dat verzoekschrift is onder meer verzocht om vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor klaagster ten laste van P ter hoogte van € 1.479,00 per maand met ingang van 1 oktober 2017.

2.4    In het verweerschrift voorlopige voorzieningen tevens inhoudende een zelfstandig verzoek van 26 februari 2018 is namens P onder meer een behoefte- en draagkrachtverweer gevoerd tegen de door klaagster verzochte onderhoudsbijdrage voor haarzelf.

2.5    Bij beschikking van 14 maart 2018 heeft de rechtbank het verzoek van klaagster tot het bepalen van een onderhoudsbijdrage afgewezen wegens onvoldoende schriftelijke onderbouwing van haar verzoek.

2.6    Per e-mail van 16 april 2018 heeft verweerder het procesdossier aan de opvolgend advocaat van klaagster gestuurd en in die e-mail onder meer geschreven:

“ Uit de overstap van cliënte begrijp ik dat zij niet tevreden is over de dienstverlening. Het is correct dat de financiële bescheiden niet aan de rechtbank zijn overgelegd. Na de zitting heb ik nog een gesprek gehad met cliënte en later nog eens telefonisch. Ik was in de veronderstelling dat er nog voldoende vertrouwen was in de samenwerking. (…).”

2.7    Naar aanleiding van het verzoekschrift van klaagster van 5 juni 2018 heeft de rechtbank op 26 juli 2018 de beschikking van 14 maart 2018 gewijzigd en bepaald dat P met ingang van de beschikkingsdatum een bedrag van € 1.168,00 aan klaagster moet betalen.

2.8    Verweerder is op 29 mei 2018 aansprakelijk gesteld voor de door klaagster geleden schade als gevolg van de door hem gemaakte beroepsfout. Een oplossing in der minne is niet mogelijk gebleken.

2.9    Bij vonnis van 11 juni 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, voor recht verklaard dat verweerder toerekenbaar tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van klaagster en aansprakelijk is voor de daardoor voor klaagster geleden schade en heeft verweerder veroordeeld tot betaling aan klaagster van - in hoofdsom - € 6.326,56.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet (tijdig) de door klaagster aan hem verstrekte financiële gegevens ter onderbouwing van haar verzoek om toewijzing van een voorlopige bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud bij de rechtbank te overleggen;

b)    met het maken van de onder a) bedoelde beroepsfout ervoor te zorgen dat klaagster schade heeft geleden, hetgeen op 11 juni 2019 heeft geresulteerd in een vonnis met veroordeling van verweerder tot betaling van de door klaagster geleden schade.

4    VERWEER

Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de deken zijn verweer in de aanbiedingsbrief onjuist heeft weergegeven, nu hij zowel tegenover klaagster als later ook tegenover de deken in zijn verweerschrift heeft erkend dat hij een beroepsfout heeft gemaakt en voor de daardoor door klaagster geleden schade aansprakelijk is. Hij betreurt het dat de financiële stukken van klaagster niet tijdig door zijn kantoor aan de rechtbank zijn toegestuurd. Meteen na de ontdekking daarvan heeft hij de werkwijze op kantoor aangepast, zodat dit in de toekomst niet meer zal gebeuren.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet op de kwaliteit van verweerders dienstverlening. Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2    Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a)

5.3    Naar het oordeel van de raad is op grond van de overgelegde stukken en tevens gelet op de erkenning van verweerder dat hij een beroepsfout heeft gemaakt waarvoor hij aansprakelijk is jegens klaagster, komen vast te staan dat de door verweerder in de echtscheidingsprocedure van klaagster verrichte werkzaamheden niet aan de kwaliteitseisen hebben voldaan. Verweerder is dan ook jegens klaagster in zijn zorgplicht tekortgeschoten in de zin van artikel 46 Advocatenwet en heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens haar gehandeld. Klachtonderdeel a) wordt dan ook gegrond verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.4    Ter zitting heeft klaagster verklaard dat de financiële kant van de zaak met verweerder is afgewikkeld zodat dit klachtonderdeel niet meer nodig is. Nu de raad begrijpt dat klaagster daarmee heeft bedoeld om dit klachtonderdeel  in te trekken, behoeft het geen beoordeling meer van de raad.

6    MAATREGEL

Vaststaat dat verweerder een beroepsfout jegens klaagster heeft gemaakt wat hem tuchtrechtelijk wordt aangerekend. Gelet op de aard van de verweten gedraging enerzijds maar het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden en door verweerder getoonde inzicht in het foute van zijn handelen anderzijds acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-164/AL/NN.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.H.H. Kerkhof, P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2020.

griffier                                                          voorzitter