ECLI:NL:TADRARL:2020:224 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-546

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:224
Datum uitspraak: 21-12-2020
Datum publicatie: 21-12-2020
Zaaknummer(s): 20-546
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen:
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerster heeft in een klachtonderzoek door de deken in strijd met Regel 29 niet gereageerd en daarmee de deken belemmerd in zijn toezichthoudende taak. Verweerster heeft in deze procedure evenmin verweer gevoerd en is niet ter zitting van de raad verschenen om een toelichting te geven. Volgens de deken is het gedrag van verweerster, ondanks de eerdere begeleiding door een coach, niet structureel verbeterd, heeft verweerster tot op heden geen zelfinzicht getoond en neemt zij ook geen verantwoordelijkheid. Verweerster heeft dit alles niet weersproken. De raad geeft met oplegging van de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van 4 weken aan verweerster een indringend signaal af dat zij op korte termijn haar werkwijze, haar gedrag en mogelijk ook haar kantoororganisatie zal moeten wijzigen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 december 2020

in de zaak 20-546/AL/OV

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

mr. C.A.M. Luttikhuis, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel

deken

over

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 juli 2020, met 11 bijlagen, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerster. 

1.2    Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 23 oktober 2020 in aanwezigheid van de deken. Verweerster is zonder kennisgeving vooraf niet verschenen.  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van het onder 1.1 genoemde dekendossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    In zijn brief van 21 juni 2018 heeft de deken richting verweerster zijn zorgen geuit met betrekking tot haar praktijk(voering). Verder heeft de deken toen geschreven:

“Nu is mij ter ore gekomen dat u wederom niet reageert in een klachtzaak, ook niet nadat u bent gerappelleerd. (…)

Ik wil overgaan tot een intensieve begeleiding van uw praktijkvoering. Daarom zal mr. [B], lid van de raad van de orde, op korte termijn met u contact opnemen voor het maken van een afspraak voor het doornemen van uw kantoororganisatie en te spreken over begeleiding van uw praktijk.”

Nadat verweerster de aanbevolen acties had opgevolgd, is de begeleiding op 26 november 2018 stopgezet.

2.3    Op 1 februari 2020 heeft mevrouw B bij de deken via het webformulier een klacht ingediend tegen verweerster (bij de raad bekend onder zaaknummer 20-608/AL/OV).

2.4    Per e-mail van 6 februari 2020 is deze klacht, met bijlagen, namens de deken aan verweerster doorgestuurd met verzoek om daarop binnen drie weken te reageren.

2.5    In haar e-mail van 27 februari 2020 heeft verweerster om een uitstel voor het geven van een reactie verzocht van drie weken. Conform de Leidraad dekenale klachtbehandeling is op 28 februari 2020 namens de deken het verzochte uitstel van drie weken verleend.

2.6    Per e-mail van 19 maart 2020 heeft verweerster het volgende aan de deken geschreven:

“De bestrijding van de gevolgen van het corona virus vraagt aanpassing in de uitvoering van de werkzaamheden en van de dienstverlening door kantoor. Vanwege deze noodzakelijke maatregelen en ontwikkelingen werkt mijn secretaresse tot 6 april a.s. niet, en ben ik zo minimaal als mogelijk in kantoor aanwezig. (…)

Uiteraard is het van belang om op bovengenoemde klacht te reageren. Graag verkrijg ik extra tijd voor het formuleren van deze reactie. (…).”

2.7    Daarop is namens de deken richting verweerster per e-mail van 20 maart 2020 gereageerd, waarin de deken zijn begrip heeft getoond voor de lastige situatie en de aanpassingen die nodig waren door het corona-virus. Omdat aan verweerster al eerder uitstel was verleend, heeft de deken haar nog voor één week uitstel verleend.

2.8    Per e-mail van 30 maart 2020 is verweerster verzocht om per ommegaande te reageren op de klacht van mevrouw B en dat bij uitblijven daarvan een dekenbezwaar op grond van Regel 29 wordt overwogen.

2.9    Op 2 april 2020 heeft verweerster gereageerd op de tegen haar ingediende klacht.

2.10    Per e-mail van 3 juni 2020 is verweerster namens de deken verzocht om binnen drie weken te reageren op de repliek van klaagster.

2.11    Per e-mail van 25 juni 2020 heeft verweerster de deken gevraagd om haar uitstel te verlenen voor dupliek tot en met 16 juli 2020.

2.12    Conform de Leidraad dekenale klachtbehandeling is op 29 juni 2020 door de deken aan verweerster eenmaal uitstel verleend voor dupliek tot 15 juli 2020. In die e-mail heeft de deken ook vermeld:

“Gelet op de aard van de klacht en het eerder verleende uitstel zal, indien u niet tijdig reageert, dekenbezwaar worden gemaakt.”

2.13    Verweerster heeft niet gereageerd.

3    DEKENBEZWAAR

3.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

in strijd met Regel 29 en artikel 5:20 Algemene Bestuursrecht niet te reageren op verzoeken van de deken in verband met een onderzoek naar een tegen verweerster ingediende klacht, waardoor de deken zijn toezichthoudende taken niet kan uitoefenen.

4    VERWEER

Verweerster heeft geen verweer gevoerd.

5    BEOORDELING

5.1    In de Advocatenwet is aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig, terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. Gedragsregel 29 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, behoudens bijzondere gevallen.

5.2    Blijkens de hiervoor weergegeven feiten is meermaals door of namens de deken aan verweerder verzocht om inhoudelijk te reageren op de tegen haar ingediende klacht van mevrouw B. Verweerster heeft herhaaldelijk om uitstel gevraagd, welke verzoeken door de deken conform de Leidraad dekenale klachtbehandeling zijn ingewilligd. Ook het tweede uitstelverzoek van verweerster van 19 maart 2020 heeft de deken vanwege de omstandigheden rondom het coronavirus, alsnog ingewilligd. Verweerster heeft die verlengde termijn voor dupliek daarna laten lopen. Verweerster heeft in het onderhavige dekenbezwaar geen verweer gevoerd. Ook ter zitting van de raad heeft zij niet toegelicht waarom zij heeft gehandeld zoals gedaan. Het gevolg hiervan is dat de raad niet bekend is met mogelijk onderliggende problemen van verweerster, die haar handelwijze zouden kunnen rechtvaardigen. Evenmin is de raad uit de stukken gebleken dat anderszins bij verweerster van een bijzondere situatie sprake was waardoor zij niet of veel te laat op vragen van of namens de deken heeft gereageerd.

5.3    Door na te laten de gevraagde reactie te geven en de inlichtingen te verschaffen, heeft verweerster Regel 29 en artikel 5:20 van de Algemene Bestuurswet geschonden en daarmee de deken belemmerd in zijn toezichthoudende taak. Naar het oordeel van de raad geeft de opstelling van verweerster jegens de deken geen blijk van respect en gevoel voor de onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende taak van de deken. De raad acht dat tuchtrechtelijk verwijtbaar en oordeelt het dekenbezwaar gegrond.

6    MAATREGEL

De raad acht de handelwijze van verweerster ernstig laakbaar. Daarbij komt dat verweerster geen verweer heeft gevoerd en niet ter zitting van de raad is verschenen om haar toelichting op de gang van zaken te geven. Vooral in het licht van de klacht van mevrouw B, waarin verweerster ook wordt verweten dat zij niet of nauwelijks bereikbaar is of reageert, had verweerster daar zeker verstandig aan gedaan. De deken heeft ter zitting toegelicht dat hij bekend is met meer klachten van cliënten en signalen van derden over ook ditzelfde laakbare handelen van verweerster. Volgens de deken is het gedrag van verweerster, ondanks de begeleiding door een coach tot eind 2018, niet structureel verbeterd, heeft verweerster tot op heden ook geen zelfinzicht getoond en neemt zij ook geen verantwoordelijkheid hierin. Verweerster heeft dit alles niet weersproken. Op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden is de raad dan ook van oordeel dat aan verweerster de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor een periode van vier weken moet worden opgelegd. Daarmee hoopt de raad aan verweerster een indringend signaal af te geven dat zij op korte termijn haar werkwijze, haar gedrag en mogelijk ook haar kantoororganisatie zal moeten wijzigen. Voor zover de deken van mening blijft, zoals hij ter zitting van de raad heeft verklaard, dat het op den duur niet meer verantwoord is om verweerster verder te laten werken als advocaat omdat sprake is van een beeld van structurele taakverwaarlozing, dan is het aan de deken om nadere vervolgstappen te nemen indien hij daartoe aanleiding ziet.

7    KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,- kosten van de Staat.

7.2    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-546/AL/OV.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel op van schorsing in de uitoefening van haar praktijk voor de duur van vier weken;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

-    stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. H.Q.N. Renon, P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2020.

griffier                                                         voorzitter