ECLI:NL:TADRARL:2020:221 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-760

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:221
Datum uitspraak: 13-07-2020
Datum publicatie: 21-12-2020
Zaaknummer(s): 19-760
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De raad oordeelt het verzet ongegrond tegen verweerder in zijn hoedanigheid van faillissementscurator.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2020

in de zaak19-760/AL/OV

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 29 januari 2020 op de klacht van:

klager

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 19 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 7 november 2019 heeft de raad het klachtdossier van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 29 januari 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 29 januari 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 4 februari 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum digitaal ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 22 juni 2020. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet van klager houden, zakelijk weergegeven en ter zitting door klager bevestigd, het volgende in:

a)    de voorzitter heeft miskend dat verweerder het eigendomsvoorbehoud van klager over het hoofd heeft gezien. Verweerder heeft volstaan met verwijzing naar het vonnis van 6 maart 2018 en heeft daaruit afgeleid dat niet vaststond dat de algemene voorwaarden van klager, met daarin een eigendomsvoorbehoud, van toepassing waren op de geleverde goederen aan de failliet. Verweerder had echter op basis van zijn zelfstandige onderzoeksplicht moeten vaststellen dat het eerdere geldende vonnis van 14 februari 2018 het uitgangspunt had moeten zijn, waarin terecht is geoordeeld dat de algemene voorwaarden van klager mèt eigendomsvoorbehoud van toepassing waren;

b)    ten onrechte gaat de voorzitter ervan uit dat verweerder het eerste bod van klager van € 1,- op de elektronische boedel juist heeft ingeschat en achter de rug van klager om de failliete boedel mocht verkopen zonder klager daarover eerst op voorhand schriftelijk te informeren. Verweerder heeft klager na zijn eerste bod telefonisch meegedeeld dat er geen doorstart in zat. Daarna heeft klager niet de gelegenheid gekregen om zijn gedane bod toe te lichten waardoor hij verweerder ook niet heeft kunnen wijzen op het toepasselijke vonnis van 14 februari 2018, terwijl daarin juist was bepaald dat een eigendomsvoorbehoud gold op de door klager aan de failliet geleverde intellectuele eigendomsrechten. Door toedoen van verweerder, die ook onbekend was met de onderliggende stukken en berekeningen, is klager benadeeld en in zijn financiële belangen geschaad terwijl de tegenpartij exorbitant is bevoordeeld.

2.2    Tegen de vaststaande feiten komt klager in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Een faillissementscurator heeft een grote vrijheid om te handelen, waarna het aan de toezichthoudende rechter-commissaris is om over dat handelen te oordelen; het is niet aan de tuchtrechter om in dat beoordelingskader te treden. De raad merkt wel op dat de toewijzing van de vordering bij het verstekvonnis d.d. 14 februari 2018 niet zonder meer de gevolgtrekking rechtvaardigt dat de rechter de algemene voorwaarden van klager van toepassing achtte omdat de rechter oordelend bij verstek de vordering dadelijk toewijst, tenzij de vordering hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (art. 139 Rv) en dat het nog maar helemaal de vraag is of de door de curator verkochte elementen waarop klager aanspraak maakt, onder de werking kunnen vallen van een bedongen eigendomsvoorbehoud, nu dit geen voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten betreffen.

4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls, E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2020.

griffier                                                              voorzitter