ECLI:NL:TADRARL:2020:208 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-271

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:208
Datum uitspraak: 20-07-2020
Datum publicatie: 15-12-2020
Zaaknummer(s): 20-271
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerder kan noch van het feit dat hij zich als klagers advocaat heeft teruggetrokken, noch van de wijze waarop hij dit heeft gedaan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2020

in de zaak 20-271/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 14 april 2020 met kenmerk Z 969044/FH/sd, door de raad ontvangen op 14 april 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met klagers arbeidsongeschiktheids- verzekeraar. Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat hij per 18 april 2008 volledig arbeidsongeschikt was, terwijl de verzekeraar een uitkering heeft verstrekt op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 29%.

1.2    In het rapport van de verzekeringsarts uit 2013 en in het rapport van de arbeidsdeskundige uit 2014 is vermeld dat klager zich volledig arbeidsongeschikt achtte en sinds de verkoop van zijn praktijk nooit meer had gewerkt als tandarts.

1.3    Verweerder heeft namens klager in de gerechtelijke procedure tussen klager en de verzekeraar het standpunt ingenomen dat deze sinds het neerleggen van zijn praktijk op medische gronden volledig ongeschikt is om zijn verzekerde beroep als tandarts uit te oefenen. In de appelprocedure heeft verweerder onder meer namens klager in de memorie van grieven d.d. 15 januari 2019 gesteld:

“[Klager] heeft zijn praktijk en daarmee zijn werkzaamheden zoals gesteld per 1 oktober 2008 volledig beëindigd. Op 14 januari 2009 heeft [klager] nog eenmaal geprobeerd zijn werk op te pakken, maar hij heeft zich diezelfde dag al om 10.00 uur moeten ziekmelden.”

1.4    Op 8 april 2019 heeft verweerder de door de advocaat van de verzekeraar ingediende memorie van antwoord ontvangen. Bij deze memorie was gevoegd een vonnis van de kanonrechter Gelderland van 22 juli 2015 waaruit bleek dat klager aanspraak had gemaakt op vergoeding van door hem als tandarts verrichte werkzaamheden in de periode eind 2013 / begin 2014. De verzekeraar heeft zich op het standpunt gesteld dat klager bewust had verzwegen dat hij o.a. in 2013 en 2014 nog werkzaamheden had uitgevoerd als tandarts. Bij e-mail van 8 april 2019 heeft verweerder klager gevraagd om een toelichting. Klager heeft vervolgens bij e-mail van 15 april 2019 erkend dat hij eind 2013 / begin 2014 als tandarts werkzaamheden had verricht.

1.5    Bij e-mail van 16 april 2019 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“(…) Op basis van uw reactie en de door [verzekeraar] toegezonden stukken concludeer ik evenwel dat het vereiste vertrouwen van mijn zijde in een verdere samenwerking ontbreekt, en dat ik mij daardoor als uw advocaat zal gaan onttrekken. Ik licht dat als volgt toe.

 Dat u heeft geprobeerd om in de periode 2014 te gaan werken om enige inkomsten te genereren vormt niet het probleem, maar wel het feit dat u dat niet aan de heer [arbeidsdeskundige] , [verzekeraar] en mij heeft verteld. Dit had u op grond van de polisvoorwaarden richting [verzekeraar] wel moeten doen, en had u ook mij moeten vertellen omdat in alle processtukken namens u steeds het standpunt is ingenomen dat u na de verkoop van uw praktijk in 2009 nooit meer als tandarts heeft kunnen werken (zie o.a. paragraaf 13 en 21 van de memorie van grieven). Als uw advocaat kan ik uw belangen alleen optimaal behartigen als u mij alle relevante informatie geeft. Dat u in ieder geval in 2014 in de praktijk van [de heer L] nog werkzaamheden als tandarts heeft uitgevoerd, is zeer relevante informatie, zeker als u toen opnieuw is gebleken dat dat werk niet vol te houden is. Als ik dan van die werkzaamheden zou hebben geweten, zou ik daarin een extra argument hebben kunnen vinden om uw stellingen te onderbouwen. Ook daarom begrijp ik niet goed waarom u van die werkzaamheden (en daarmee gegenereerde inkomsten) tegenover mij geen melding heeft gemaakt.

In de memorie heb ik bewust zwaar ingezet op het door [verzekeraar] geschonden vertrouwen om gemaakte afspraken niet na te komen. Juist daarom weegt voor mij het feit dat u relevante informatie niet heeft gedeeld, extra zwaar. Dit alles brengt mij er aldus toe dat ik mij zal onttrekken als uw advocaat, en u dus ook niet langer in of buiten rechte zal vertegenwoordigen. Ik zal mij uiteraard nog wel inspannen om te voorkomen dat uw procespositie hierdoor wordt geschaad, en dat u de tijd krijgt om een nieuwe/andere advocaat te vinden, die uw verdere belangen kan behartigen (na een onttrekking wordt de procedure van rechtswege geschorst, totdat zich namens u een nieuwe advocaat heeft gesteld). Voor verdere vragen en/of bemiddeling bij het vinden van een advocaat kunt u contact opnemen met de Orde van Advocaten van het arrondissement Midden-Nederland.”

1.6    Bij e-mail van 23 april 2019 heeft klager verweerder verzocht om zijn beslissing te herzien. Bij e-mail van 3 mei 2019 heeft verweerder klager bericht dat klagers e-mail geen wijziging had gebracht in verweerders standpunt en dat hij zich zou gaan onttrekken als advocaat. Verweerder heeft zijn standpunt dat hij niet langer voor klager kon optreden nogmaals gemotiveerd uiteengezet.

1.7    Verweerder heeft uitstel gevraagd en verkregen voor het indienen van de memorie van antwoord in incidenteel appel.

1.8    Bij webformulier van 26 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich midden in de procedure teruggetrokken als klagers advocaat;

b)    verweerder heeft na de terugtrekking geen enkele actie meer ondernomen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Klager klaagt over het feit dat verweerder zich heeft teruggetrokken als advocaat alsmede over de wijze waarop verweerder dat heeft gedaan. Gedragsregel 14 lid 2 bepaalt dat indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, de advocaat zich dient terug te trekken. Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (Gedragsregel 14 lid 3).

4.2    Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder, toen hij had kennis genomen van de door de verzekeraar ingediende memorie van antwoord en de daarbij gevoegde producties, tot de conclusie is gekomen dat het vereiste vertrouwen in een verdere samenwerking met klager niet langer aanwezig was, omdat verweerder zich in de procedure steeds namens klager op het standpunt had gesteld dat klager sinds de verkoop van diens praktijk geen werkzaamheden meer had kunnen verrichten, terwijl uit de door de verzekeraar bij memorie van antwoord in het geding gebrachte informatie bleek dat klager wel werkzaamheden had verricht. De voorzitter is van oordeel dat begrijpelijk is dat verweerder zich op basis daarvan genoodzaakt zag de behandeling neer te leggen. Immers, de vertrouwensbasis tussen de advocaat en de cliënt is een van de belangrijkste pijlers voor een goede en vrachtbare samenwerking tussen de cliënt en de advocaat. Indien van dat vertrouwen bij één van beiden niet langer aanwezig is, vereist het belang van de cliënt dat de advocaat de behandeling van de zaak neerlegt. Nu het vereiste vertrouwen in een vruchtbare samenwerking niet meer bij verweerder aanwezig was, kan hem geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het neerleggen van de behandeling.

4.3    De voorzitter is voorts op basis van de overgelegde stukken van oordeel dat verweerder bij het neerleggen van de opdracht zorgvuldig te werk is gegaan. Verweerder heeft zijn besluit tot het neerleggen van de behandeling bij e-mail aan klager d.d. 15 april 2019 uitvoerig en deugdelijk gemotiveerd. Daarbij heeft verweerder aan klager toegelicht wat de consequenties waren van de terugtrekking. Ook heeft verweerder in de lopende appelprocedure uitstel verzocht en verkregen teneinde klager in de gelegenheid te stellen zich tot een andere advocaat te wenden. Niet gebleken is dat verweerder zich op een ongelegen moment heeft teruggetrokken, noch dat klager daarvan anderszins nadeel heeft ondervonden. De voorzitter is kortom van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij zich als advocaat van klager heeft teruggetrokken, noch van de wijze waarop hij dat heeft gedaan.

4.4    De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2020.

Griffier                                                     Voorzitter