ECLI:NL:TADRARL:2020:204 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-226

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:204
Datum uitspraak: 26-05-2020
Datum publicatie: 15-12-2020
Zaaknummer(s): 20-226
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De juistheid van de verwijten van klaagster dat de door verweerder verleende zorg en communicatie jegens haar onvoldoende was, is door de voorzitter, gezien de gemotiveerde betwisting daarvan, niet vast te stellen. Kennelijk ongegrond. 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 mei 2020

in de zaak 20-226/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 27 maart 2020 met kenmerk Z 820155 HH/SD, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Bij beschikking van 5 juli 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna verder: de kinderrechter), de minderjarige zoon van klaagster voorlopig onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst in een netwerkpleeggezin (bij de ouders van klaagster).

1.2    Na verwijzing door het Juridisch Loket heeft klaagster verweerder in juli 2018 gevraagd  om haar belangen daarbij verder te behartigen. Klaagster had problemen met de netwerkplaatsing bij haar ouders en met de toegewezen jeugdbeschermer in het kader van de ondertoezichtstelling van haar zoon.

1.3    Per e-mail van 6 juli 2018 heeft verweerder klaagster verzocht om contact op te nemen naar aanleiding van de ondertoezichtstelling van haar zoon. Op 8 juli 2018 heeft klaagster verweerder daarop een uitvoerige e-mail gestuurd met toelichting van de situatie tot dat moment. In zijn e-mail van 9 juli 2018 heeft verweerder aan klaagster het verzoek  toegestuurd, zoals dat naar de rechtbank was gestuurd, en de afspraak bij klaagster thuis op 10 juli 2018 bevestigd.

1.4    Op 10 juli 2018 heeft verweerder bij klaagster thuis de zaak doorgesproken. 

1.5    Op 16 juli 2018 heeft de zitting plaatsgevonden bij de kinderrechter in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling en de voorlopige uithuisplaatsing van de zoon van klaagster. Verweerder heeft zich daarbij na overleg met klaagster laten waarnemen door mr. L.

1.6    Op 30 juli 2018 heeft vervolgens de zitting plaatsgevonden bij de kinderrechter in het kader van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Verweerder heeft klaagster bijgestaan. Bij beschikking van de kinderrechter van diezelfde datum is de zoon van klaagster met ingang van 30 juli 2018 voor een jaar onder toezicht gesteld van Samen Veilig Midden-Nederland en is een machtiging uithuisplaatsing van de zoon verleend in het netwerkpleeggezin van 30 juli 2018 tot 30 oktober 2018.

1.7    In de periode vanaf 11 september 2018 tot en met 9 november 2018 hebben klaagster en verweerder meermaals contact gehad via WhatsApp.

1.8    Mr. A is de belangen van klaagster verder gaan behartigen.

1.9    Sinds 30 oktober 2018 woont de zoon van klaagster weer bij haar.

1.10    Op 14 maart 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet te reageren op de verzoeken van klaagster, vooral in de periode van augustus tot en met oktober 2018, en dus niet met haar te communiceren, waardoor verweerder niet de nodige zorg jegens klaagster heeft betracht;

b)    niet eerlijk te zijn tegen klaagster en mr. A;

c)    klaagster geen rechtsbijstand te verlenen bij haar nadrukkelijke vraag om hulp waardoor verweerder niet de nodige zorg jegens klaagster heeft betracht.

3    VERWEER

Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    In deze zaak staat centraal of verweerder de zaak van klaagster heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klaagster, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De voorzitter neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.

4.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Ad klachtonderdelen a) en c)

4.3    Verweerder heeft tegen deze samenhangende klachtonderdelen aangevoerd dat hij vanaf juli 2018 vaak en intens telefonisch, Whatsapp en per e-mail contact met klaagster heeft gehad. Hij heeft haar zorgvuldig bijgestaan in de verzochte rechtshulp in de spoedzaken ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van haar zoon. Voor andere acties namens klaagster heeft hij via het Juridisch Loket geen opdracht gekregen. Volgens verweerder was aldoor sprake van goed contact met klaagster, had haar zoon het ondanks bezwaren van klaagster goed bij zijn grootouders en is hij eind oktober 2018 weer bij klaagster komen wonen. Waar nodig heeft hij voldoende met klaagster gecommuniceerd en hebben zijn werkzaamheden aan de te verwachten kwaliteitseisen voldaan, aldus verweerder.

4.4    De juistheid van de verwijten van klaagster dat de door verweerder verleende zorg en communicatie jegens haar onvoldoende was, is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder en gezien de vastgestelde feiten, door de voorzitter niet vast te stellen. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klaagster is dan ook geen sprake geweest. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdelen a) en c) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Volgens verweerder heeft klaagster haar verwijt dat hij niet eerlijk zou zijn geweest niet met concrete feiten onderbouwd. Verweerder merkt daarbij nog op dat hij kort met mr. A contact heeft gehad in die zin dat in overleg met klaagster was besproken dat mr. A klaagster zou gaan bijstaan.

4.6    Dat verweerder jegens klaagster achter haar rug om of jegens mr. A, zoals de voorzitter dit verwijt ook begrijpt, in strijd met de waarheid zou hebben gezegd dat hij al een toevoeging had voor een bepaalde kwestie, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Verweerder heeft dat ook gemotiveerd betwist, terwijl klaagster haar standpunt niet met voldoende concrete aanknopingspunten heeft onderbouwd. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klaagster is in deze dan ook geen sprake geweest, zodat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2020.

griffier                                                 voorzitter