ECLI:NL:TADRARL:2020:202 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-102

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:202
Datum uitspraak: 20-04-2020
Datum publicatie: 10-12-2020
Zaaknummer(s): 20-102
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat van de wederpartij heeft de belangen van de wederpartij niet nodeloos geschaad. Klaagster werd bijgestaan door een advocaat. Het stond de advocaat van de wederpartij daarom niet vrij rechtstreeks met klaagster te communiceren en dus ook niet om haar terug te bellen. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 april 2020

in de zaak 20-102

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 10 februari 2020 met kenmerk K 19/14, door de raad ontvangen op 10 februari 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft de wederpartij van klaagster bijgestaan in een echtscheidings- en alimentatieprocedure. Op 23 november 2016 , 29 maart 2017 en 18 december 2018 hebben in voormelde procedures zittingen bij de rechtbank plaatsgevonden. Tijdens deze zittingen zijn beide partijen met hun advocaat verschenen. De rechtbank heeft bij beschikking van 12 mei 2017 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en op de nevenverzoeken van partijen beslist. Deze beschikking is op 14 september 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Klaagster heeft op 15 augustus 2018 een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie en wijziging partneralimentatie verzocht. De rechtbank heeft hierop bij beschikking van 18 januari 2019 beslist.

1.2    Verweerster heeft per email van 30 januari 2019 aan de advocaat van klaagster bericht dat klaagster ter afwikkeling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap nog een bedrag van € 13.850,- aan haar cliënt diende te voldoen. Zij berichtte voorts dat haar cliënt klaagster de mogelijkheid gaf dit bedrag uiterlijk 1 juli 2019 te voldoen.

Op 5 februari 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft meerdere malen tijdens zittingen bij de rechter onwaarheden over klaagster naar voren gebracht, waardoor klaagster onder druk is gezet en gekwetst is. Het is aan klaagster om te bepalen of zij in hoger beroep gaat. Zij wil dat in een later stadium nog doen.

b)    Verweerster weigerde klaagster terug te bellen toen klaagster haar meerdere malen telefonisch heeft benaderd. Klaagster is door het personeel onvriendelijk te woord gestaan en zij is nooit teruggebeld door verweerster.

c)    Verweerster heeft nadat klaagster een klacht tegen verweerster heeft ingesteld contact opgenomen met de advocaat van klaagster met de vraag of klaagster de klacht wilde intrekken. Klaagster voelde zich hierdoor onder druk gezet. Klaagster bleef bij haar besluit om de klacht niet in te trekken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klagers. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Uit de aan de raad overgelegde stukken waaronder de door klaagster overgelegde processen-verbaal van de zittingen van 23 november 2016 en 29 maart 2017 blijkt niet dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren. Het was de taak van verweerster om in de procedures tussen klaagster en haar cliënt in beginsel enkel de belangen van haar cliënt te behartigen. Een advocaat is bij de uitoefening van zijn/haar beroep bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn/haar cliënt immers partijdig. Het stond verweerster daarom vrij om in overleg met haar cliënt de aanpak van de zaak te bepalen en het standpunt van haar cliënt in de procedures te verwoorden. Voor zover klaagster zich niet kon verenigen met de door verweerster namens haar cliënt ingenomen standpunten, lag het op de weg van klaagster zich daartegen in de procedures te verweren en haar eigen stellingen naar voren te brengen en met bewijs te onderbouwen. Het is vervolgens aan de rechter om de standpunten van partijen te beoordelen en hierover uitspraak te doen. Verweerster heeft de belangen van haar cliënt behartigd. Niet gebleken is dat zij daarbij de belangen van klaagster nodeloos heeft geschaad. Ter zake valt verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Het staat een advocaat niet vrij om zich rechtstreeks met een wederpartij in verbinding te stellen wanneer hij/zij weet dat deze door een advocaat wordt bijgestaan (gedragsregel 25). Het stond verweerster daarom niet vrij om contact met klaagster op te nemen noch om in te gaan op de verzoeken van klaagster om haar terug te bellen. Omdat klaagster werd bijgestaan door een advocaat diende zij via haar advocaat met verweerster te communiceren. Ter zake valt verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Klaagster verwijt verweerster dat zij zich tot de advocaat van klaagster heeft gewend met het verzoek om de klacht in te trekken. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij contact heeft gezocht met de advocaat van klaagster met de vraag zijn cliënt te adviseren om, voor zover zij zich niet kon vinden in gerechtelijke uitspraken, daartegen een rechtsmiddel in te stellen en de klacht tegen verweerster in te trekken. Het staat een advocaat vrij om zich met een dergelijk verzoek tot de advocaat van de wederpartij te wenden. Niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster daarvan valt te maken.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2020.

griffier                                                  voorzitter