ECLI:NL:TADRARL:2020:196 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-818

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:196
Datum uitspraak: 26-10-2020
Datum publicatie: 10-12-2020
Zaaknummer(s): 19-818
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij onvoldoende deskundigheid heeft ten toon gespreid op het relevante rechtsgebied, dat hij de zaak van klager bij een viergesprek onvoldoende heeft voorbereid en dat hij niet, althans niet direct klager heeft geïnformeerd over een reactie van de wederpartij. De raad heeft geoordeeld dat de verwijten onvoldoende onderbouwd zijn met uitzondering van het feit dat verweerder heeft toegegeven dat hij te lang heeft gewacht, namelijk twee weken, voordat hij een reactie van de wederpartij aan klager doorzond. Dit feit acht de raad echter van onvoldoende gewicht om als tuchtrechtelijk vergrijp aan te merken. De klacht is ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 oktober 2020

in de zaak 19-818

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 23 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 2 december 2019 met kenmerk Z 714127 (18-0329) HH/sd, door de raad ontvangen op 2 december 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 augustus 2020 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager was in 2017 werkzaam op een 0-uren contract en werkte gemiddeld 17 uren per week. Klager ging in de periode april tot juni 2017 twee maanden met vakantie. Daaraan voorafgaand overlegde hij met zijn werkgever over de eventuele gevolgen van die afwezigheid. Volgens de werkgever zou dat geen effectieve gevolgen hebben. Daarvan werd niets op papier gezet. Na terugkomst werd klager maar voor 3 uren per week ingeroosterd.

2.3    In oktober 2017 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek bij de werkgever te vorderen – met een beroep op het rechtsvermoeden van arbeidsomvang - dat hij weer voor 17 uren zou worden ingeroosterd. Bij brief van 12 oktober 2017 heeft verweerder een opdrachtbevestiging aan klager verzonden waarin is opgenomen:

“U heeft mijn bijstand gevraagd om de eerder afgesproken 17 uur per week (of in ieder geval betaling daarvan) veilig te stellen.”

Begin januari 2018 heeft klager aan verweerder gemeld dat hij nog andere vorderingen op de werkgever had omdat deze verzuimd had aan diverse, uit de CAO voortvloeiende, betalingsverplichtingen te voldoen.

2.4    Bij e-mailbericht van 4 mei 2018 stelt de vervangster van verweerder aan klager voor de wederpartij als volgt aan te schrijven:

“…merk ik op dat is gebleken dat cliënt over langere periode geen toeslagen heeft ontvangen, alsmede een te laag loon. Aan hem is niet volgens de correcte loonschaal/functiejaren uitbetaald. Nu het cliënt vooral gaat om zijn arbeidsduur, heeft hij dit tot op heden niet ter sprake gebracht. Bij een eventuele gerechtelijke procedure zal ook daar aanspraak op worden gemaakt.”

Bij e-mailbericht van 5 mei 2018 heeft klager aan de vervangster van verweerder geschreven akkoord te zijn met de vorenstaande tekst. De brief is verzonden.

2.5    Op 26 juni 2018 heeft een viergesprek plaatsgevonden met klager, verweerder, de werkgever en zijn advocaat. Tevoren hebben klager en verweerder dat gesprek mondeling voorbereid. Tijdens het viergesprek is een schikking tot stand gekomen.

2.6    Bij bericht van 28 juni 2018 heeft klager aan verweerder gemeld dat hij toch niet akkoord kon gaan met de gemaakte afspraak. Verweerder heeft vervolgens contact opgenomen met de wederpartij doch die hield vast aan de gemaakte afspraken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    zich onvoldoende deskundig heeft getoond op het relevante rechtsgebied. Verweerder heeft in zijn advies en aanpak niet de niet-betaalde avondtoeslagen en onjuiste functie-indeling meegenomen. Daar had klager volgens de cao recht op.

b)    1. zich onvoldoende heeft voorbereid op het viergesprek. Verweerder heeft niet goed verdiept in de financiële claim. Klager begrootte die claim op € 11.000,00.

2. klager onvoldoende heeft geadviseerd op cruciale momenten. Verweerder heeft tijdens het gesprek klager er niet op gewezen dat het een overeenkomst tegen finale kwijting was.

c)    tijdens het viergesprek de kaders die tevoren waren opgesteld heeft genegeerd. Uiteindelijk heeft verweerder klager tijdens het viergesprek geadviseerd akkoord te gaan met 36% van het bedrag dat was afgesproken als breekpunt.

d)    klager niet, althans niet direct, te informeren over een reactie van de wederpartij op de vastlegging van de gemaakte afspraken. Omstreeks 6 juli 2018 is klager akkoord gegaan met de verzending van een brief door verweerder aan de wederpartij over een claim wegens niet betaalde avondtoeslagen als aanvulling op de gemaakte afspraken. Pas op 27 juli 2019 vernam klager dat de wederpartij al op 9 juli 2019 hierop afwijzend had gereageerd.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Aanvankelijk heeft klager verweerders bijstand ingeroepen om op grond van het rechtsvermoeden van een arbeidsomvang een vordering bij de werkgever in te dienen om hem in te roosteren voor 17 uur per week. Pas na een aantal maanden heeft klager verweerder aangegeven dat hij te weinig toeslagen zou hebben ontvangen en te laag zou zijn ingeschaald. Op zijn verzoek heeft verweerder dit uitgezocht en aan klager bij e mailbericht van 4 mei 2018 bericht dat hij daar recht op had. Vervolgens is conform afspraak deze vordering nog niet bij de wederpartij ingediend en in het e-mailbericht van 9 mei 2018 slechts gemeld dat bij een procedure ook deze achterstallige bedragen zouden worden gevorderd. Klager is met de inhoud van dit bericht akkoord gegaan.

Ad klachtonderdeel b)en c)

4.2    Het viergesprek is voorbereid in een bespreking met klager. Daarbij is afgesproken dat de inzet van het gesprek zou zijn dat de arbeidsomvang zou worden vastgesteld op 17 uren en dat er een nabetaling van de uren zou worden gedaan, gerekend vanaf de terugkomst van klager van vakantie. Op 26 juni 2018 vond het viergesprek plaats op het kantoor van verweerder. Tijdens dat gesprek, dat anderhalf uur duurde, zijn over en weer voorstellen gedaan. Het laatste voorstel van de wederpartij heeft verweerder tijdens een schorsing rustig besproken omdat dit afweek van hetgeen verweerder met klager tevoren had besproken. Er was geen sprake van druk van de kant van verweerder. Ook is toen besproken dat het een schikking tegen finale kwijting was. Dat is gebruikelijk.

Ad klachtonderdeel d)

4.3    Verweerder erkent dat het lang heeft geduurd voordat hij het bericht van de wederpartij van 9 juli 2019 aan klager heeft doorgestuurd. Dit hield verband met het feit dat hij dat bericht met een kantoorgenoot wilde bespreken. Hij heeft hierover telefonisch excuses aan klager aangeboden.

5    BEOORDELING

5.1    In deze klacht dient het handelen van verweerder te worden getoetst aan de kernwaarden van de advocatuur en met name aan de kernwaarde deskundigheid.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Naar het oordeel van de raad heeft klager dit onderdeel van de klacht niet voldoende onderbouwd. Klager heeft verweerder ingeschakeld om vaststelling te vorderen van zijn arbeidsomvang en om op basis daarvan nabetaling van te weinig uitbetaalde uren te vorderen. Pas later heeft klager aan verweerder gemeld dat hij ook uit anderen hoofde nog vorderingen op zijn werkgever had. Dat heeft verweerder uitgezocht en hem bij e mailbericht van 4 mei 2019 bevestigd dat hij recht had op toeslagen. In onderling overleg is die vordering in het kader van de onderhandelingen niet gekwantificeerd. Dat zou eventueel gebeuren bij een procedure. Uit deze gang van zaken blijkt niet dat verweerder niet gehandeld heeft zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b) onder 1

5.3    Uit de gang van zaken is de raad niet gebleken dat verweerder zich onvoldoende heeft voorbereid op het viergesprek. Voorafgaand aan dat gesprek heeft een bespreking met klager plaatsgevonden waarbij de inzet voor het viergesprek is besproken. Dit wordt ook niet door klager betwist. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b) onder 2 en c)

5.4    Het viergesprek heeft plaatsgevonden op het kantoor van klagers advocaat, verweerder. Het gesprek heeft anderhalf uur geduurd. Het gesprek is op verzoek van verweerder geschorst. Uit deze gang van zaken blijkt niet dat verweerder klager onder druk heeft gezet om het voorstel van de wederpartij te aanvaarden of hem onvoldoende heeft geadviseerd. Verweerder heeft klager aangegeven in welk opzicht het voorstel afweek van de tevoren besproken kaders. Het laatste voorstel van de wederpartij heeft verweerder, zo is als onvoldoende bestreden gebleken, tijdens een schorsing rustig besproken omdat dit afweek van hetgeen verweerder met klager tevoren had besproken. Klager heeft het voorstel daarna onbetwist zonder bezwaren geaccepteerd. Of er al dan niet over finale kwijting is gesproken is niet komen vast te staan. Klager heeft daartoe onvoldoende gesteld gezien de betwisting van verweerder. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.5    Verweerder heeft erkend dat het ruim 2 weken heeft geduurd voordat de brief van 9 juli 2019 is doorgestuurd aan klager. Hij betreurt dat. Naar het oordeel is dit onderdeel van de klacht echter van onvoldoende gewicht om dat als tuchtrechtelijk vergrijp aan te merken.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van  Osch, voorzitter, mrs. H.Q.N. Renon en M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2020.

Griffier                                                               Voorzitter