ECLI:NL:TADRARL:2020:167 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-310

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:167
Datum uitspraak: 17-08-2020
Datum publicatie: 19-11-2020
Zaaknummer(s): 20-310
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Het is aan verweerster als advocaat van haar cliënt om de slagingskansen van een procedure in te schatten waarbij belangen van de cliënt voorop staan. Dat de belangen van klaagster door het starten van de omgangsprocedure onnodig of onevenredig zijn geschaad zonder redelijk doel is niet gebleken. Verder is niet gebleken dat verweerster bewust heeft gelogen en agressief jegens klaagster heeft gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 augustus 2020

in de zaak 20-310/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 24 april 2020 met kenmerk Z 1004031/MM/SD, door de raad diezelfde dag ontvangen, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster en de heer Van E. (hierna: Van E.) kennen elkaar al lange tijd, in ieder geval als buren en goede vrienden.

1.2    Klaagster heeft met behulp van een zaaddonor twee nu nog minderjarige kinderen gekregen. Klaagster is van rechtswege belast met het gezag over haar kinderen.

1.3    Tussen 2015 en 2018 was tussen Van E. en de kinderen van klaagster sprake van een omgangsregeling op basis van een daartoe tussen klaagster en Van E. gesloten vaststellingsovereenkomst. Daarna is het contact tussen Van E. en de kinderen van klaagster verbroken.

1.4    Bij brief van 20 juli 2018 heeft verweerster namens Van E. – kort gezegd – aan klaagster gevraagd om mee te werken aan herstel van het contact tussen haar cliënt en de kinderen van klaagster. Namens klaagster is hierop afwijzend gereageerd.

1.5    Op 3 oktober 2018 heeft verweerster namens Van E. bij de rechtbank een verzoekschrift tot vaststelling van een omgangsregeling ingediend.

1.6    De rechtbank heeft het verzoek op 23 november 2018 mondeling behandeld.

1.7    Bij beslissing van 20 december 2018 heeft de rechtbank Van E. niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

1.8    Op 4 september 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht over het handelen van verweerster ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft namens haar cliënt een omgangsprocedure aangespannen, terwijl er geen sprake is van enige (familiaire) banden met de kinderen;

b)    Verweerster heeft bewust gelogen in het kader van de omgangsprocedure;

c)    Verweerster heeft ten opzichte van klaagster agressief gehandeld.

2.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat de klacht gaat over het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat haar cliënt haar verschaft, en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënt wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van  dit uitgangspunt beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klachtonderdeel a) gaat over de omgangsprocedure die verweerster namens haar cliënt, Van E., heeft aangespannen.

4.3    De voorzitter is op grond van de dossierstukken van oordeel dat verweerster de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij niet heeft overschreden. Het stond verweerster vrij om in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënt  namens haar cliënt een procedure te starten over de omgang met de kinderen van klaagster. Uit de toelichting van verweerster blijkt dat zij daartoe heeft besloten na overleg met haar cliënt en naar aanleiding van de informatie en stukken die zij van haar cliënt had ontvangen en pas nadat zij klaagster eerst een brief had gestuurd waar afwijzend op is gereageerd. Dat klaagster een afwijkend standpunt over de omgang van Van E. met haar kinderen inneemt, betekent niet dat verweerster de omgangsprocedure niet namens haar cliënt had mogen starten. De omstandigheid dat klaagster, naar eigen zeggen, niet begrijpt waarom verweerster de omgangsprocedure heeft opgestart omdat deze procedure volgens klaagster geen kans van slagen had, is daarbij niet relevant. Het is aan verweerster als advocaat van haar cliënt om de slagingskansen van een procedure in te schatten waarbij belangen van de cliënt voorop staan. Dat de belangen van klaagster door het starten van de omgangsprocedure onnodig of onevenredig zijn geschaad zonder redelijk doel is niet gebleken. Omdat verweerster door het starten van de omgangsprocedure niet klachtwaardig heeft gehandeld, is klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4    In klachtonderdeel b) stelt klaagster dat verweerster bewust heeft gelogen in het kader van de omgangsprocedure. Het gaat daarbij om een briefje waarvan verweerster heeft gesteld dat dit van een van de zonen van klaagster is en om een foto van kinderen, waaronder de oudste zoon van klaagster, op een sportveld. Volgens klaagster heeft verweerster veel zaken aangenomen en als feit geponeerd en waren er voor verweerster meer dan genoeg redenen om aan de informatie van haar cliënt te twijfelen.

4.5    De voorzitter is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de dossierstukken kan niet worden afgeleid dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Uit het verweer van verweerster blijkt dat zij het briefje en de foto van haar cliënt heeft gekregen en dat deze stukken het verhaal van haar cliënt ondersteunden. Verder blijkt uit het verweer dat zij het briefje en de foto in het belang van haar cliënt heeft gebruikt om aan te tonen dat haar cliënt een belangrijke vaderrol in het leven van de kinderen van klaagster speelde en dat haar cliënt bij de kinderen betrokken was. Dat klaagster het briefje en de foto anders interpreteert, betekent niet dat verweerster niet heeft mogen afgaan op het verhaal van haar cliënt. Hetgeen klaagster in dit verband heeft gesteld over alcoholverslaafden mist in het kader van deze klachtprocedure relevantie en kan ook niet tot de conclusie leiden dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Klachtonderdeel b) is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.6    In klachtonderdeel c) heeft klaagster gesteld dat verweerster tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling agressief jegens haar heeft gehandeld.

4.7    De voorzitter is op grond van de dossierstukken van oordeel dat ten aanzien van dit klachtonderdeel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster niet is gebleken. Klaagster heeft niet feitelijk onderbouwd op welke wijze verweerster haar tijdens de mondelinge behandeling agressief zou hebben bejegend. Verweerster heeft ook betwist dat zij agressief tegen klaagster is opgetreden. Dat klaagster de omgangsprocedure als bedreigend heeft ervaren vanwege de psychische problematiek van Van E., betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Van een hoog ‘pestgehalte’, zoals klaagster heeft gesteld, is niet gebleken en daar is in de dossierstukken ook geen aanknopingspunt voor te vinden. Klachtonderdeel c) is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2020.

Griffier                                                      Voorzitter