ECLI:NL:TADRARL:2020:166 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-309

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:166
Datum uitspraak: 24-08-2020
Datum publicatie: 19-11-2020
Zaaknummer(s): 20-309
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Niet gebleken is dat verweerster de rechtbank in het verzoekschrift feiten heeft voorgehouden, waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Klacht kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 augustus 2020

in de zaak 20-309/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 23 april 2020 met kenmerk Z 1050728/MV/SD, door de raad diezelfde dag ontvangen, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is medio 2018 gescheiden. In het kader van de echtscheiding is tussen klager en zijn ex-echtgenote een echtscheidingsconvenant tot stand gekomen. In artikel 3 van het echtscheidingsconvenant zijn afspraken gemaakt over partneralimentatie.

1.2    Begin 2019 heeft klager een eenmanszaak opgezet waarmee hij inkomsten is gaan verwerven. In de periode daarna heeft klager met zijn ex-echtgenote gecorrespondeerd over de gevolgen van deze inkomsten op de door klager aan zijn ex-echtgenote te betalen partneralimentatie. De ex-echtgenote heeft klager in dat verband – kort gezegd – gevraagd om informatie en stukken over zijn inkomen, zodat zij de door klager gemaakte berekeningen van de door haar ontvangen alimentatiebetalingen kan verifiëren. Uiteindelijk heeft de ex-echtgenote verweerster ingeschakeld om haar hierin bij te staan.

1.3    Bij brief van 27 mei 2019 heeft verweerster klager namens haar cliënte gevraagd om een aantal inkomensgegevens over te leggen bij gebreke waarvan zij de opdracht heeft een procedure bij de rechtbank  aanhangig te maken.

1.4    Bij brief van 8 juni 2019 heeft klager verweerster bericht dat de gevraagde gegevens al bij haar cliënte bekend is dan wel in bezit is van haar cliënte of grotendeels niet relevant voor de verificatie van de aanvullende alimentatie en dat hij verweerster deze informatie uit privacyoverwegingen niet zal verschaffen.

1.5    Op 5 juli 2019 heeft verweerster namens haar cliënte een verzoekschrift tot vaststelling partneralimentatie (hierna: het verzoekschrift) bij de rechtbank Midden-Nederland ingediend. In punten 23, 24 en 33 van dit verzoekschrift zijn de volgende passages opgenomen:

“23.    Op 8 juni 2019 heeft de man hierop gereageerd en – kort weergegeven – geweigerd om openheid van zaken te geven. (…)”

24.    Nu de man structureel weigert om openheid van zaken te geven, is de vrouw niet in staat om de door de man aan haar betaalde (wisselende) alimentatiebedragen op juistheid te controleren. Reden waarom de vrouw genoodzaakt is Uw Rechtbank te verzoeken om in rechte vast te stellen hetgeen de man aan haar verschuldigd is uit hoofde van artikel 3.2 van het echtscheidingsconvenant.

(…)

33.    De vrouw weet niet wat de precieze inkomsten van de man zijn, omdat hij tot op heden heeft geweigerd om hier inzage in te verschaffen. Uit de gegevens die de vrouw wel ter beschikking heeft, blijkt dat de man eind vorig jaar heeft gesproken over een inkomen van € 10.000,00 (waarschijnlijk bruto) per maand en in zijn mail van 8 april 2019 spreekt over een inkomen van € 4.403,00 netto per maand (na aftrek 52% belastingheffing). De vrouw gaat er vooralsnog dan ook vanuit dat de omzet van de man minimaal € 10.000,-- bruto per maand bedraagt.”

1.6    Op 24 oktober 2019 heeft de rechtbank het verzoekschrift mondeling behandeld.

1.7    Bij beschikking van 21 november 2019 heeft de rechtbank de verzoeken van klagers ex-echtgenote toegewezen.

1.8    Op 12 december 2019 heeft klager bij de deken een klacht over het handelen van verweerster ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij in het verzoekschrift tot vaststelling aanvullende partneralimentatie van 5 juli 2019 in strijd met de waarheid heeft geschreven dat hij structureel zou hebben geweigerd om openheid van zaken te geven over zijn financiële gegevens.

2.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht op de stellingen en stukken van klager ingaan.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat de klacht gaat over het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van haar cliënte te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van haar cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar verschaft, en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënte wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

4.2    Het is de voorzitter op grond van de dossierstukken niet gebleken dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden. In het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte stond het verweerster vrij om in het verzoekschrift namens haar cliënte het standpunt in te nemen dat klager geen volledige openheid van zaken wilde geven over zijn financiën. Dat dit het geval is blijkt immers uit zowel de e-mailcorrespondentie tussen klager en zijn ex-echtgenote als uit de e-mail van klager van 8 juni 2019 (zie 1.4). Verweerster hoefde daarbij in beginsel geen rekening te houden met de belangen van klager. Niet gebleken is dat verweerster de rechtbank in het verzoekschrift feiten heeft voorgehouden, waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Van een uitzonderingsgeval als bedoeld in 4.1 is niet gebleken. Daarbij wijst de voorzitter erop dat klager de mogelijkheid heeft gehad om de in zijn ogen onjuiste standpunten te weerspreken in het namens hem door zijn advocaat ingediende verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling van 24 oktober 2019. Dat de rechtbank in de beschikking kennelijk niet is meegegaan in de standpunten van klager betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2020.

Griffier                                      Voorzitter