ECLI:NL:TADRARL:2020:157 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-184

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:157
Datum uitspraak: 13-07-2020
Datum publicatie: 10-11-2020
Zaaknummer(s): 20-184
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoor
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocatenkantoor. Over twee van de vier klachtonderdelen heeft klager al een klacht over zijn voormalige advocaat, destijds werkzaam bij het advocatenkantoor, ingediend en die klacht is ook al bij de raad in behandeling. Over deze klachtonderdelen kan geen tweede keer een tuchtrechtelijk oordeel worden gegeven. Verder kan klager over verweerster als kantoor geen klacht bij de deken indienen. Klacht in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2020

in de zaak 20-184/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 10 maart 2020 met kenmerk K 19/32, door de raad diezelfde dag ontvangen, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    In de periode van juni 2017 tot en met oktober 2018 is klager met zijn ex-echtgenote verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure met nevenvorderingen. Klager werd in deze procedure aanvankelijk bijgestaan door mr. J., maar is later overgestapt naar mr. M. Mr. M. was destijds als advocaat werkzaam bij verweerster.

1.2    Op 29 juni 2017 heeft een intakegesprek plaatsgevonden tussen mr. M. en klager.

1.3    Bij e-mail van 3 juli 2017 heeft klager aan mr. M. bevestigd dat zij haar werkzaamheden op declarabele basis mocht voortzetten. Vanaf dat moment heeft mr. M. klager bijgestaan.

1.4    Op 25 april 2018 is mr. M. opgenomen in het ziekenhuis en daarna voor langere tijd niet werkzaam geweest.

1.5    In juli 2018 heeft mr. M. haar werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis hervat.

1.6    Bij brieven van 13 en 14 juni 2018 en van 14 augustus 2018 aan mr. M. heeft klager zijn ongenoegen geuit over onder meer de informatieverstrekking, haar bereikbaarheid en de waarneming tijdens haar ziekte en revalidatie. Op deze brieven is door dan wel namens mr. M. gereageerd.

1.7    Op 25 oktober 2018 heeft een gesprek op het kantoor van verweerster plaatsgevonden waar klager en mr. M. bij aanwezig waren. Tijdens dit gesprek is onder meer gesproken over het eerdere door klager geuite ongenoegen.

1.8    Bij e-mail van 25 oktober 2018 heeft mr. M. klager bericht dat zij haar werkzaamheden in klagers zaak zal neerleggen. Uit deze e-mail blijkt dat uitdrukkelijk is afgesproken dat klager in verband met de betaling van de openstaande nota’s een schriftelijke klacht zal indienen bij de interne klachtenbemiddelaar van verweerster.

1.9    Bij brief van 10 december 2018 is namens klager een klacht over mr. M. bij verweerster ingediend.

1.10    Bij brief van 21 januari 2019 is de klacht door klachtenfunctionaris mr. B., tevens de eigenaar van verweerster, integraal ongegrond verklaard.

1.11    Op 4 februari 2019 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweersters tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweersters het volgende.

a)    Verweerster heeft tijdens de ziekte van mr. M. geen, althans onvoldoende, waarneming geregeld, waardoor berichten niet zijn verzonden, bepaalde handelingen niet zijn verricht en klager niet is benaderd om de beschikking van de rechtbank en eventuele vervolgstappen te bespreken;

b)    Verweerster heeft mr. M. er waarschijnlijk van overtuigd om voor klager geen verdere toevoegingsmogelijkheden te onderzoeken;

c)    Verweerster heeft ten onrechte declaraties naar klager verzonden;

d)    Verweerster heeft de klacht van klager over mr. M. intern laten behandelen door een niet onafhankelijk persoon, maar door haar eigenaar en dat heeft gezorgd voor een belangenverstrengeling.

2.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht op de stellingen en stukken van klager ingaan.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    Klachtonderdeel a) gaat over de volgens klager niet geregelde waarneming van mr. M. door verweerster tijdens de ziekte van mr. M.

4.2    Het is de voorzitter bekend dat klager over de al dan niet geregelde waarneming van mr. M. bij de deken ook al een klacht tegen mr. M. heeft ingediend. Die klacht is inmiddels in behandeling bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden onder zaaknummer 20-183/AL/GLD. Wat er verder ook zij van de inhoud van dit klachtonderdeel, hierover kan geen tweede keer een tuchtrechtrechtelijk oordeel worden gegeven. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. 

Klachtonderdeel b)

4.3    Klachtonderdeel b) gaat over het onderzoek naar de toevoegingsmogelijkheden van klager. Ook dit klachtonderdeel kan niet tegen een advocatenkantoor als geheel worden ingesteld. Volgens de klachtbrief gaat het klager om de eigenaar van verweerster die mr. M. ervan zou hebben overtuigd geen onderzoek te doen naar de mogelijkheden van klager om een toevoeging aan te vragen. Klager had eventueel ook over de desbetreffende advocaat een klacht bij de deken kunnen indienen, maar niet tegen verweerster als kantoor. Klachtonderdeel b) is daarom ook kennelijk niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel c)

4.4    Klachtonderdeel c) gaat over de verzending van declaraties naar klager. Klager heeft over deze declaraties ook al een klacht bij de deken ingediend tegen mr. M. Die klacht is inmiddels in behandeling bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden onder zaaknummer 20-183/AL/GLD. Wat er verder ook zij van de inhoud van dit klachtonderdeel, hierover kan geen tweede keer een tuchtrechtelijk oordeel worden gegeven. Klachtonderdeel c) is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel d)

4.5    Klachtonderdeel d) gaat over de interne behandeling van de klacht over mr. M. door de eigenaar van verweerster in plaats van door een onafhankelijk persoon, waarbij volgens klager sprake is van belangenverstrengeling. Ook dit klachtonderdeel kan niet tegen een advocatenkantoor als geheel worden ingesteld. Volgens de klachtbrief gaat het klager om de eigenaar van verweerster die, als klachtenfunctionaris, de interne klacht over het handelen van mr. M. heeft behandeld. Klager had eventueel ook over de desbetreffende advocaat een klacht bij de deken kunnen indienen, maar niet tegen verweerster als kantoor. Klachtonderdeel d) is daarom ook kennelijk niet-ontvankelijk.

Conclusie

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2020.

Griffier                                               Voorzitter