ECLI:NL:TADRARL:2020:154 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-151

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:154
Datum uitspraak: 27-07-2020
Datum publicatie: 10-11-2020
Zaaknummer(s): 20-151
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Verweerster heeft de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij van klaagster niet overschreden. Niet gebleken dat verweerster onjuistheden heeft verkondigd op een zitting. Klaagster heeft in twee jaar tijd acht klachten over verweerster ingediend die niet tot een gegrondverklaring van enig klachtonderdeel hebben geleid. Klaagster moet er dan ook ernstig rekening mee houden dat een volgende klacht niet in behandeling zal worden genomen vanwege misbruik van recht. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 juli 2020

in de zaak 20-151

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 25 februari 2020 met kenmerk Z 987812/FH/SD, door de raad diezelfde dag ontvangen, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster is met haar ex-echtgenoot (hierna ook: de ex-echtgenoot) verwikkeld in een echtscheidingsprocedure en daarmee samenhangende familierechtelijke procedures over onder meer (de hoogte van de) door de ex-echtgenoot aan klaagster te betalen alimentatie. Verweerster heeft de ex-echtgenoot in deze zaken bijgestaan. 

1.2    In het kader van de in 1.1 genoemde familierechtelijke procedures heeft klaagster vóór de klacht waarover de voorzitter nu oordeelt zeven keer eerder een klacht over het handelen van verweerster bij de deken ingediend. Het gaat achtereenvolgens om de volgende klachtzaken:

- 17-469/AL/MN. De klacht is bij raadsbeslissing van 8 januari 2018 ongegrond verklaard. Het door klaagster ingestelde hoger beroep is door de voorzitter van het Hof van Discipline bij beslissing van 19 februari 2018 afgewezen, vanwege kennelijke niet-ontvankelijkheid van klaagster in haar beroep. Het door klaagster ingestelde verzet is door het Hof van Discipline bij beslissing van 24 augustus 2018 ongegrond verklaard.

- 18-390/AL/MN. De klacht is bij voorzittersbeslissing van 22 augustus 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Het door klaagster ingestelde verzet is bij verzetbeslissing van 25 maart 2019 ongegrond verklaard.

- 18-391/AL/MN. De klacht is bij voorzittersbeslissing van 22 augustus 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Het door klaagster ingestelde verzet is bij verzetbeslissing van 25 maart 2019 ongegrond verklaard.

- 18-392/AL/MN. De klacht is bij voorzittersbeslissing van 22 augustus 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Het door klaagster ingestelde verzet is bij verzetbeslissing van 25 maart 2019 ongegrond verklaard.

- 18-393/AL/MN. De klacht is bij voorzittersbeslissing van 22 augustus 2018 gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk althans kennelijk ongegrond verklaard en voor het overige kennelijk ongegrond. Het door klaagster ingestelde verzet is bij verzetbeslissing van 25 maart 2019 ongegrond verklaard.

- 18-926/AL/MN. De klacht is bij voorzittersbeslissing van 13 maart 2019 kennelijk ongegrond verklaard. Het door klaagster ingestelde verzet is bij verzetbeslissing van 13 juli 2020 ongegrond verklaard.

- 18-927/AL/MN. De klacht is bij voorzittersbeslissing van 13 maart 2019 kennelijk ongegrond verklaard. Het door klaagster ingestelde verzet is bij verzetbeslissing van 13 juli 2020 ongegrond verklaard.

1.3    Op 27 juni 2019 heeft bij het gerechtshof te Arnhem (hierna ook: het hof) een zitting plaatsgevonden over (de hoogte van) de door de ex-echtgenoot van klaagster te betalen partneralimentatie aan klaagster.

1.4    Op 3 juli 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.5    Op 13 augustus 2019 heeft het hof een beschikking gegeven. Daarin heeft het hof in overweging 5.9 onder meer het volgende geoordeeld:

“Voor zover de vrouw heeft willen stellen dat zij twijfelt aan de echtheid en juistheid van deze jaaropgave heeft de vrouw deze stelling niet nader onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat.”

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij onjuistheden en onwaarheden heeft verkondigd tijdens de zitting van 27 juni 2019 bij het gerechtshof te Arnhem.

2.2    De voorzitter zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling ingaan op de stellingen van klaagster en de door klaagster overgelegde stukken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarnaast heeft verweerster de raad gevraagd om volgende klachten van klaagster over haar handelen niet meer in behandeling te nemen dan wel klaagster te veroordelen in de proceskosten van de procedure. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer en het verzoek van verweerster ingaan.

4    BEOORDELING

Klacht over handelen verweerster

4.1    De voorzitter stelt vast dat de huidige klacht een vervolg is op de zeven klachten die klaagster eerder over verweerster heeft ingediend (zie 1.2). Deze klachten, inclusief de huidige klacht, gaan over het handelen van verweerster als advocaat van de ex-genoot tijdens de familierechtelijke procedures. Hoewel tussen de huidige klacht en de zeven eerder ingediende klachten dus een onderling verband bestaat, zal de voorzitter de klacht die nu voorligt zelfstandig beoordelen.

4.2    De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid heeft om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (b) de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat mag de belangen van haar cliënt behartigen op basis van het feitenmateriaal dat haar cliënt haar verschaft en zij mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal. Slechts in uitzonderingsgevallen is de advocaat gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast hoeft de advocaat in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënt wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.3    Uit de klachtbrief blijkt dat de volgens klaagster door verweerster verkondigde onjuistheden en onwaarheden gaan over de inkomensgegevens van de ex-partner en over de door klaagster gestelde mishandelingen door de ex-partner. In dat kader heeft klaagster diverse stukken overgelegd, waaronder jaaropgaven, salarisspecificaties, foto’s en brieven van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht en Reclassering Nederland.

4.4    Voor wat betreft de door klaagster gestelde onjuistheden en onwaarheden over de inkomensgegevens van de ex-echtgenoot, is de voorzitter van oordeel dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de ex-echtgenoot niet heeft overschreden. Anders dan klaagster meent, blijkt uit de door haar overgelegde financiële stukken niet dat verweerster op de zitting bij het hof onjuistheden en onwaarheden heeft verkondigd over het inkomen van de ex-echtgenoot. Van bewijzen voor dit handelen van verweerster, zoals klaagster heeft gesteld, is geen sprake. Verweerster mocht afgaan op de financiële stukken die zij van haar cliënt heeft ontvangen, waaronder de jaaropgave 2018 zoals die is overgelegd in de alimentatiezaak bij het hof. Uit het dossier is niet gebleken dat sprake was van een uitzonderingsgeval op grond waarvan verweerster gehouden was de juistheid van deze financiële stukken te verifiëren. Daarbij wijst de voorzitter ook op overweging 5.9 in de beschikking van het hof (zie 1.5.). Dat klaagster het niet eens is met de overgelegde financiële stukken en met de uitkomst van de alimentatiezaak, betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5    Ten aanzien van de door klaagster gestelde onjuistheden en onwaarheden over de mishandelingen kan de voorzitter op grond van de dossierstukken niet vaststellen of verweerster tuchtrechtelijk een verwijt treft. Klaagster en verweerster hebben verschillend verklaard over wat er tijdens de zitting bij het hof door verweerster is gezegd over de mishandelingen en het letsel van klaagster. De door klaagster overgelegde foto’s en brieven van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht en Reclassering Nederland bieden ook geen uitkomst, omdat deze stukken niets zeggen over de gang van zaken tijdens de zitting bij het hof.   

4.6    Omdat niet is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster, zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

Verzoek verweerster

4.7    Verweerster heeft de raad gevraagd om volgende klachten van klaagster over haar handelen als advocaat van de ex-echtgenoot niet meer in behandeling te nemen. In dat verband heeft verweerster benadrukt dat dit de achtste klacht is die klaagster over haar heeft ingediend en dat klaagster het klachtrecht gebruikt om de gevoerde rechtszaken nog eens over te doen, omdat zij zich niet kan verenigen met de gedane rechterlijke uitspraken. Dat kan echter niet het doel van het klachtrecht zijn, aldus verweerster.

4.8    Uit de opsomming van klachtzaken in 2.1 blijkt dat klaagster in ongeveer twee jaar tijd acht keer een klacht over verweerster bij de deken heeft ingediend. Het gaat daarbij vrijwel steeds om dezelfde dan wel vergelijkbare gedragingen die verweerster worden verweten. Uit de inhoud van deze klachten, de wijze waarop klaagster haar klachten verwoord en de toonzetting daarvan leidt de voorzitter af dat klaagster de uitkomst van rechtszaken die zij tegen haar ex-echtgenoot heeft gevoerd kennelijk niet kan aanvaarden en dat zij het advocatenklachtrecht gebruikt om dit kenbaar te maken. Geen van de door klaagster ingediende klachten heeft tot gegrondverklaring van enig klachtonderdeel geleid. Klaagster moet er dan ook ernstig rekening mee houden dat een volgende klacht niet in behandeling zal worden genomen vanwege misbruik van recht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2020.

Griffier                                          Voorzitter