ECLI:NL:TADRARL:2020:151 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-123

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:151
Datum uitspraak: 18-05-2020
Datum publicatie: 10-11-2020
Zaaknummer(s): 20-123
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft na april 2015 geen werkzaamheden meer voor klager verricht. Klacht is ingediend op 11 juni 2019 en derhalve na het verstrijken van de termijn zoals bedoeld in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet. Klacht niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 mei 2020

in de zaak 20-123/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 17 februari 2020 met kenmerk 951576, door de raad ontvangen op 17 februari 2020 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In 2013 is inzake een huurkwestie door de rechtsbijstandsverzekeraar juridische bijstand aan klager verleend. In november 2013 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar de zaak uitbesteed aan een advocaat.

1.2    Op 6 januari 2014 is uitspraak gedaan door de huurcommissie. Bij uitspraak van de kantonrechter van 6 oktober 2014 is de huurovereenkomst ontbonden en klager veroordeeld tot ontruiming van zijn woning.

1.3    In 2015 heeft klager heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek hem inzake voormelde  kwestie bij te staan. Verweerder heeft voor de vergoeding van zijn werkzaamheden financiële afspraken met de rechtsbijstandsverzekeraar van klager gemaakt. 

1.4    Verweerder heeft in maart 2015 van de rechtsbijstandsverzekeraar een vergoeding voor zijn werkzaamheden ontvangen.

1.5    Verweerder heeft bij brief van 16 april 2015 de rechtsbijstandsverzekeraar aansprakelijk gesteld voor de door klager, ten gevolge van de door de rechtsbijstandsverzekeraar en de door deze ingeschakelde advocaat gemaakte beroepsfouten, geleden vervolgschade.

1.6    Verweerder heeft per email van 17 april 2015 aan klager bevestigd op diens verzoek zijn werkzaamheden voor klager neer te leggen.

1.7    Op 11 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft werk geweigerd en is aansprakelijk voor het uit de hand lopen van een zeer eenvoudige kwestie.

b)    Verweerder heeft samengespannen met de tegenpartij.

3    VERWEER

3.1    Verweerder  heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Vast staat dat klager zich in 2015 tot verweerder heeft gewend en dat verweerder in april 2015 werkzaamheden voor klager heeft verricht. Verweerder stelt dat hij bij brief van 17 april 2015 heeft bevestigd dat hij zich in opdracht van klager zijn werkzaamheden voor klager heeft beëindigd. Klager betwist deze brief te hebben ontvangen. Verweerder stelt voorts dat hij een paar maanden na april 2015 opnieuw door klager is benaderd en dat hij hem desgevraagd een negatief procesadvies heeft gegeven, mede gelet op de daaraan verbonden kosten.

4.2    De voorzitter stelt vast dat uit de aan de raad overlegde stukken niet is gebleken dat verweerder na 2015 nog werkzaamheden voor klager heeft verricht. Dit betekent dat de klacht betrekking heeft op werkzaamheden van verweerder in 2015. Of klager de brief van 17 april 2015 van verweerder al dan niet heeft ontvangen doet hieraan niets af.

4.3    Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Nu klager de klacht op 11 juni 2019 bij de deken heeft ingediend en de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in april 2015 is de klacht na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalde termijn ingediend.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g lid1 sub a Advocatenwet, dan ook niet-ontvankelijk  verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2020.

griffier                                             voorzitter