ECLI:NL:TADRARL:2020:148 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-817

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:148
Datum uitspraak: 05-10-2020
Datum publicatie: 10-11-2020
Zaaknummer(s): 19-817
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht met elf onderdelen over de eigen advocaat. Door niet op de rolzitting te reageren, dit niet met klager te communiceren en het aan te laten komen op een akte niet-dienen, heeft verweerder niet gehandeld zoals het een zorgvuldig en redelijk handelend advocaat betaamt. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verder is verweerder ook in het geval van betwisting van de verrekening dan wel de vrijwaring gehouden om het geldbedrag op de derdengeldenrekening dat aan klager toebehoort naar klager over te maken. Door dit niet te doen en te wachten totdat klager het formulier ‘betalingsopdracht en verrekening’  terugstuurt, heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 6.19 van de Voda en ook tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Tot slot heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet vooraf met klager te overleggen over het tegenvoorstel van de wederpartij, althans niet schriftelijk vast te leggen dat dit is gebeurd en dat klager daadwerkelijk akkoord was met het voorstel. Drie klachtonderdelen gegrond, de overige klachtonderdelen ongegrond. Voorwaardelijke schorsing van zestien weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 oktober 2020

in de zaak 19-817/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 26 juli 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 2 december 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 681617/AS/sd van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 juli 2020. Daarbij waren klager, vergezeld door zijn echtgenote, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    Klager heeft tijdens de zitting stukken overgelegd, te weten een declaratie van verweerder van 27 januari 2017 van € 6.414,04 en een betaalbewijs van de ING-rekening van klager van € 6.414,04 van 10 februari 2017. De raad heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op deze stukken te reageren. Verweerder heeft op 24 augustus 2020 op de stukken van klager gereageerd. Vervolgens heeft klager de gelegenheid gekregen schriftelijk te reageren op de reactie van verweerder. De raad heeft de reactie van klager op 1 september 2020 ontvangen.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17. Ook heeft de raad kennisgenomen van de pleitaantekeningen van verweerder, de door klager ter zitting overgelegde stukken, de e-mail van verweerder van 24 augustus 2020 en van de e-mail van klager van 1 september 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klager bijgestaan in drie zaken, te weten een incasso-zaak (hierna: de incasso-zaak) een geschil met de buren van klager over een boom in klagers achtertuin (hierna: de boom-zaak) en een geschil over een door klager gekochte Landrover (hierna: de Landrover-zaak).

Incasso-zaak

2.3    Klager heeft voor de invordering van een geldbedrag van mevrouw S. de hulp van verweerder ingeschakeld.

2.4    Op 27 januari 2017 heeft verweerder een eindnota van in totaal € 6.414,04 voor zijn werkzaamheden naar klager gestuurd.

2.5    Op 19 juni 2017 heeft verweerder een nota van € 89,75 aan deurwaarderskosten naar klager gestuurd.

Boom-zaak

2.6    Klager had een boom in zijn achtertuin die volgens de buren van klager (hierna: de buren) moest worden verwijderd omdat de boom zonlicht zou wegnemen. In dat verband hebben de buren een kort geding bij de rechtbank aanhangig gemaakt. Verweerder heeft klager in dat kort geding bijgestaan.

2.7    Op 29 maart 2017 heeft verweerder de opdracht in de boom-zaak aan klager bevestigd. In deze opdrachtbevestiging heeft verweerder onder meer zijn standaard kantoortarief vermeld en opgemerkt dat alle kosten in verband met procedures, zoals griffierechten, worden doorberekend.

2.8    Op 19 mei 2017 heeft verweerder namens klager per e-mail een schikkingsvoorstel gedaan aan de advocaat van de buren.

2.9    Op 30 mei 2017 heeft een kortgedingzitting bij de voorzieningenrechter plaatsgevonden. Tijdens deze zitting heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopig oordeel aangegeven dat het geschil zich niet leent voor een kort geding.

2.10    Vervolgens hebben de buren bij de rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Op 7 juni 2017 stond deze procedure op de rol voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van klager. Verweerder heeft namens klager uitstel voor antwoord gevraagd tot 21 juni 2017.

2.11    Bij vonnis van 8 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de buren afgewezen en de buren veroordeeld in de proceskosten van

€ 1.103,-.

2.12    Op 15 juni 2017 heeft verweerder opnieuw een schikkingsvoorstel naar de advocaat van de buren gestuurd.

2.13    Op 16 juni 2017 heeft de advocaat van de buren op het schikkingsvoorstel gereageerd en een tegenvoorstel gedaan. Dat tegenvoorstel houdt onder meer in dat klager de boom binnen veertien dagen tot aan de wortel verwijdert, dat de buren eenmalig een bedrag van € 250,- aan klager zullen vergoeden, over te maken op de derdengeldenrekening van verweerder direct nadat de boom is verwijderd en dat partijen de rechtbank om doorhaling vragen van de bodemprocedure zodra de boom is verwijderd.

2.14    Op 19 juni 2017 om 14:03 uur heeft verweerder op het tegenvoorstel gereageerd en vermeld dat klager daarmee akkoord is.

2.15    Op 19 juni 2017 om 15:52 uur heeft klager per e-mail aan verweerder gevraagd of de kosten van het kort geding dan wel worden voldaan.

2.16    Op 20 juni 2017 om 9:59 uur heeft de advocaat van de buren de gemaakte afspraken aan verweerder bevestigd. Verder heeft de advocaat van de buren vermeld dat als klager de boom uiterlijk 21 juni 2017 verwijdert, hij de rechtbank zal vragen de bodemprocedure door te halen en dat verweerder de rechtbank eenstemmig een uitstel van twee weken voor antwoord kan vragen als klager een langere termijn nodig heeft om de boom te verwijderen.

2.17    Op 20 juni 2017 om 12:00 uur heeft klager per e-mail aan verweerder bericht dat hij akkoord gaat met de afspraak, maar stelt daarbij als voorwaarde dat de proceskosten van het kort geding van € 1.103,- en een bedrag van € 250,- op de derdengeldenrekening van verweerder moeten staan voordat de boom wordt weggehaald.

2.18    Op 20 juni 2017 om 12:20 uur heeft verweerder aan de advocaat van de buren bericht dat de regeling in zijn laatste e-mail akkoord is, waarbij verweerder heeft gesteld dat dit de proceskostenveroordeling in het kort geding niet regardeert.

2.19    Op 29 juni 2017 heeft klager per e-mail aan verweerder gevraagd wat de stand van zaken is met betrekking tot de betaling door de buren.

2.20    Op 3 juli 2017 heeft verweerder van de advocaat van de buren bericht gekregen dat de boom nog niet is verwijderd.

2.21    Op de rolzitting van 5 juli 2017 heeft verweerder namens klagers geen conclusie van antwoord ingediend. Daarop heeft de kantonrechter een akte niet dienen verleend en bepaald dat in de bodemprocedure op 23 augustus 2017 vonnis zal worden gewezen.

2.22    Op 14 juli 2017 heeft de advocaat van de buren aan verweerder bericht dat klager de schikking tot op heden niet is nagekomen.

2.23    Op 17 juli 2017 heeft verweerder aan klager bericht dat vonnis zal worden gewezen tenzij klager de overeenkomst alsnog nakomt.

2.24    Op 19 juli 2017 heeft de kantonrechter in de bodemprocedure vonnis gewezen en is klager veroordeeld.

2.25    Op 20 juli 2017 heeft verweerder de voorzieningenrechter gevraagd conservatoir beslag te mogen leggen onder klager vanwege openstaande facturen. Dat verzoek is op 21 juli 2017 toegewezen.

2.26    Op 20 juli 2017 heeft verweerder in een telefoongesprek met klager vermeld dat hij zich als advocaat van klager terugtrekt. Dit heeft verweerder op 25 juli 2017 per e-mail aan klager bevestigd.

2.27    Op 25 juli 2017 heeft verweerder een e-mail van de advocaat van de buren van 21 juli 2017 aan klager doorgestuurd waarin is vermeld dat het vonnis van 19 juli 2017 aan klager zal worden betekend.

2.28    Op 26 juli 2017 heeft verweerder ten laste van klager conservatoir beslag op de woning van klager laten leggen.

2.29    Op 27 juli 2017 heeft verweerder per e-mail aan klager bericht dat zijn werkzaamheden in de drie dossiers van klager zijn geëindigd en dat hij de discussie over zijn openstaande facturen zal voorleggen aan de geschillencommissie. Ook heeft verweerder in deze e-mail aan klager bericht dat hij inmiddels beslag heeft laten leggen op de woning van klager, omdat klager heeft aangegeven niet tot betaling van de facturen te zullen overgaan.

2.30    Op 28 juli 2017 heeft verweerder aan klager een uitbetalings- en verrekeningsformulier toegestuurd met het verzoek dit te ondertekenen zodat hij het bedrag van € 1.103,- van zijn derdengeldenrekening kan laten overmaken naar klager. Klager heeft dit formulier niet aan verweerder teruggestuurd.

Landrover-zaak

2.31    Op 29 oktober 2015 heeft klager bij een autodealer een Landrover gekocht voor een bedrag van € 6.500,-.

2.32    Op 7 december 2016 heeft het RDW beslist dat het kenteken van de Landrover vervallen is verklaard, omdat de auto niet aan de eisen voldoet.

2.33    Klager heeft verweerder ingeschakeld voor juridische bijstand om de koopovereenkomst met de autodealer te ontbinden.

2.34    Op 30 maart 2017 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. In deze opdrachtbevestiging heeft verweerder vermeld dat de door hem verrichte werkzaamheden worden verricht tegen het standaard kantoortarief van € 250,- per uur exclusief 5% kantoorkosten en 21% btw en dat alle kosten in verband met procedures worden doorberekend. Ook heeft verweerder in de opdrachtbevestiging uiteengezet ontbinding van de koop en terugbetaling van de koopsom het uiteindelijke doel van de werkzaamheden zijn.

2.35    Op 4 april 2017 heeft verweerder namens klager een brief naar de autodealer gestuurd over de ontbinding van de koopovereenkomst. Daarop heeft de autodealer op 24 april 2017 gereageerd.

2.36    Op 25 april 2017 heeft verweerder de brief van de autodealer met een concept van de dagvaarding naar klager gestuurd.

2.37    Voor zijn werkzaamheden heeft verweerder in totaal een bedrag van € 3.609,48 (inclusief btw en kantoorkosten) bij klager in rekening gebracht.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de Landrover-zaak niet behandeld op basis van no cure, no pay;

b)    Verweerder heeft in de incasso-zaak fouten gemaakt in zijn sommatiebrief van 4 april 2017 aan de heer Van der Zanden;

c)    Verweerder heeft zich in de boom-zaak op 20 juni 2017 zonder enig bericht aan klager en de rechtbank onttrokken aan de zaak waardoor klager bij verstek is veroordeeld;

d)    Verweerder heeft beslag gelegd op de woning van klager;

e)    Verweerder heeft in de boom-zaak het bedrag van € 1.103,- op de derdengeldenrekening niet onmiddellijk naar klager doorgestort;

f)    Verweerder is in de boom-zaak onvoorbereid op de kortgedingzitting gekomen;

g)    Verweerder heeft in de incasso-zaak gedeclareerd nadat er al een eindafrekening was gestuurd;

h)    Verweerder heeft in de boom-zaak onterecht toegezegd dat de advocaatkosten volledig konden worden verhaald op de wederpartij;

i)    Verweerder heeft in de boom-zaak onterecht aangegeven dat voor het kort geding een advocaat verplicht was;

j)    Verweerder heeft klager in de Landrover-zaak onjuist geïnformeerd over de te verwachten kosten in verband met de procedure over de Landrover;

k)    Verweerder heeft in de boom-zaak afspraken met de wederpartij gemaakt zonder klager daarin te kennen.

3.2    De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klager ingaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband heeft verweerder onder meer gewezen op de opdrachtbevestigingen die hij naar klager heeft gestuurd en op de e-mailcorrespondentie met de advocaat van de buren.

4.2    De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer van verweerder ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Klachtonderdeel a) gaat over de Landrover-zaak en de volgens klager gemaakte afspraak dat verweerder deze zaak zou behandelen op basis van no cure, no pay.

5.2    De raad is van oordeel dat verweerder hier geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Uit de opdrachtbevestiging van 30 maart 2017 blijkt dat verweerder aan klager heeft bevestigd dat hij zijn werkzaamheden zal verrichten tegen het standaard kantoortarief van € 250,- per uur exclusief 5% kantoorkosten en 21% btw. In de andere overgelegde stukken zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van klager dat verweerder, in afwijking van de opdrachtbevestiging, met klager heeft afgesproken dat hij deze zaak op basis van no cure, no pay zou behandelen. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.3    Klachtonderdeel b) gaat over de brief van 4 april 2017 die verweerder in de Landrover-zaak naar de autodealer heeft gestuurd en waarin volgens klager een aantal fouten staan.

5.4    Voor zover verweerder in de brief van 4 april 2017 de naam van klagers autobedrijf en het kenteken van de Landrover onjuist heeft vermeld, hetgeen verweerder heeft betwist, is in dit geval naar het oordeel van de raad sprake van een zodanig gering verzuim dat verweerder daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klachtonderdeel b) is daarom ook ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.5    Op grond van de dossierstukken en hetgeen klager ter zitting heeft verklaard, begrijpt de raad klachtonderdeel c) aldus dat klager verweerder verwijt dat hij de rechtbank op de rolzitting in de bodemprocedure geen tijdige instructie heeft gegeven, waardoor de rechtbank klager bij vonnis van 19 juli 2017 heeft veroordeeld.

5.6    Verweerder heeft zich hiertegen verweerd door erop te wijzen dat hij ervan uitging dat er een schikking was en dat klager de boom weg zou halen voordat de rechtbank vonnis zou wijzen. Dit doet echter niets af aan het feit dat verweerder er als klagers advocaat voor had moeten waken dat de rechtbank de bodemprocedure op de rolzitting voor vonnis zou zetten. In plaats daarvan heeft verweerder het aan laten komen op een akte niet-dienen die de rechtbank ambtshalve heeft verleend nadat verweerder op de rolzitting van 5 juli 2017 niet namens klager had gereageerd (zie 2.21). Anders dan verweerder hierover ter zitting heeft verklaard, is niet gebleken dat de advocaat van de buren niet zou hebben ingestemd met een uitstel voor antwoord. Verweerder had het in ieder geval aan deze advocaat kunnen vragen. Ook had verweerder aan klager moeten meedelen dat hij geen uitstel voor antwoord ging vragen. Nadat de rechtbank in de bodemprocedure vonnis had bepaald, kon verweerder procesrechtelijk niets meer voor klager doen. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 19 juli 2017 geen verstekvonnis gewezen, zoals klager in zijn klacht en ter zitting heeft gesteld, maar een vonnis op tegenspraak omdat verweerder namens klager in de bodemprocedure is verschenen en om uitstel voor antwoord heeft gevraagd. Door niet op de rolzitting te reageren, dit niet met klager te communiceren en het aan te laten komen op een akte niet-dienen, heeft verweerder niet gehandeld zoals het een zorgvuldig en redelijk handelend advocaat betaamt. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel c) is daarom gegrond.

Klachtonderdeel d)

5.7    Klachtonderdeel d) gaat over de beslaglegging op de woning van klager door verweerder vanwege openstaande facturen. Volgens klager was hij nog met verweerder in discussie over de facturen toen er beslag werd gelegd.

5.8    De raad is van oordeel dat verweerder ten aanzien van het beslag op de woning niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft toegelicht dat hij conform de gedragsregels (gedragsregel 27) voorafgaand aan zijn besluit om beslag te laten leggen op de woning van klager overleg heeft gevoerd met de deken. Bovendien heeft de voorzieningenrechter bij beschikking van 21 juli 2017 toestemming gegeven om conservatoir beslag te laten leggen op de woning van klager vanwege onbetaalde facturen. De stukken die klager ter zitting van 27 juli 2020 heeft overgelegd, de reactie van verweerder en de reactie van klager zijn voor de raad geen aanleiding om anders te oordelen, omdat op het moment van de beslaglegging de betalingstermijn van een aantal nota’s in de boom-zaak en de Landrover-zaak, was verlopen en klager ondanks diverse aanmaningen niet tot betaling was overgegaan. Tot slot is het de raad niet gebleken dat verweerder de informatie over de verkoop van klagers woning uit andere dan openbare bronnen heeft verkregen. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel e)

5.9    Klachtonderdeel e) gaat over het bedrag van € 1.103,- op de derdengeldenrekening van verweerder dat nog niet naar klager is overgemaakt.

5.10    In de – Toelichting op – artikel 6.19 van de Verordening op de advocatuur (Voda) is de hoofdregel vermeld dat derdengelden zo snel mogelijk  naar de rechthebbende worden overgemaakt. Verweerder heeft voor de uitvoering van deze hoofdregel onterecht een drempel opgeworpen door pas tot overmaking van gelden op de derdengeldenrekening over te gaan na ontvangst van een door de rechthebbende getekend formulier ‘betalingsopdracht en verrekening’. Omdat verweerder dit formulier niet van klager heeft ontvangen, heeft verweerder het bedrag van € 1.103,- tot op het  moment van de zitting van de raad van 27 juli 2020 nog niet naar klager overgemaakt. Anders dan verweerder kennelijk meent, betekent het feit dat klager het formulier niet heeft geretourneerd en dus niet instemt met verrekening noch met de op het formulier vermelde vrijwaring, niet dat hij het bedrag niet naar klager hoeft over te maken. Verweerder is ook in het geval van betwisting van de verrekening dan wel de vrijwaring gehouden om het bedrag van € 1.103,- naar klager over te maken. Door dit niet te doen en te wachten totdat klager het formulier terugstuurt, heeft verweerder in strijd met artikel 6.19 van de Voda gehandeld en ook tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klachtonderdeel e) is daarom gegrond.

Klachtonderdeel f)

5.11    Klachtonderdeel f) gaat over de kortgedingzitting van 30 mei 2017 waarover klager heeft gesteld dat verweerder onvoorbereid op de zitting aanwezig was.

5.12    De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft toegelicht dat klager hem kort voor de kortgedingzitting heeft gevraagd om op de zitting aanwezig te zijn en dat het hem toen niet meer is gelukt om zijn pleitaantekeningen voorafgaand aan de zitting naar klager te sturen. Hoewel het in de praktijk wenselijk is dat een pleitnota van een advocaat vooraf naar de cliënt wordt gestuurd, betekent het feit dat dit niet is gebeurd niet dat sprake is van klachtwaardig handelen. Bovendien heeft klager het kort geding niet verloren. Klachtonderdeel f) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel g)

5.13    Klachtonderdeel g) gaat over de nota voor deurwaarderskosten van 19 juni 2017 (zie 2.5) die verweerder volgens klager na de eindnota van 27 januari 2017 niet meer had mogen sturen.

5.14    De raad is van oordeel dat verweerder hier geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Zoals verweerder op de zitting heeft toegelicht, is het in de praktijk altijd mogelijk dat er, ook nadat al een eindnota is verstuurd, nog aanvullende kosten in rekening worden gebracht die de advocaat later bereiken, zoals griffierechten of deurwaarderskosten. Verweerder mocht de nota van 19 juni 2017 dan ook naar klager sturen. Klachtonderdeel g) is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel h)

5.15    Klachtonderdeel h) gaat over de boom-zaak en de Landrover-zaak waarin verweerder volgens klager ten onrechte heeft toegezegd dat de advocaatkosten volledig konden worden verhaald op de wederpartij.

5.16    Het is de raad niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Op grond van de dossierstukken en de op de zitting afgelegde verklaringen kan niet worden vastgesteld dat verweerder heeft toegezegd dat de volledige advocaatkosten op de wederpartij konden worden verhaald. De stelling van klager over de toezegging van verweerder is door verweerder uitdrukkelijk betwist en in de dossierstukken is geen toezegging van verweerder over het verhalen van de advocaatkosten aangetroffen. Omdat geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan de zijde van verweerder kan worden vastgesteld, is klachtonderdeel h) ongegrond.

Klachtonderdeel i)

5.17    Klachtonderdeel i) gaat over het kort geding en de volgens klager onterechte mededeling van verweerder dat voor het kort geding een advocaat verplicht was.

5.18    Het is de raad niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Op grond van de dossierstukken en de op de zitting afgelegde verklaringen kan niet worden vastgesteld dat verweerder tegen klager heeft gezegd dat voor het kort geding de bijstand van een advocaat verplicht is. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat hij tegen klager heeft gezegd dat het niet verplicht was om een advocaat naar het kort geding mee te nemen, maar dat klager hem heeft gevraagd om toch aanwezig te zijn. Klager heeft over de gang van zaken een andere lezing. De dossierstukken bieden op dit punt ook geen houvast, omdat hierin geen correspondentie tussen klager en verweerder over de aanwezigheid van verweerder op de kortgedingzitting is aangetroffen. Omdat geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan de zijde van verweerder kan worden vastgesteld, is klachtonderdeel i) ongegrond.

Klachtonderdeel j)

5.19    Met klachtonderdeel j) heeft klager gesteld dat verweerder hem in de Landrover-zaak onjuist heeft geïnformeerd over de te verwachten kosten in verband met de procedure over de Landrover.

5.20    De raad is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Verweerder heeft zijn uurtarief duidelijk gemaakt in de opdrachtbevestiging van 30 maart 2017 (zie 2.34) en klager heeft de door verweerder verrichte werkzaamheden in de Landrover-zaak niet als zodanig bestreden. De raad kan de facturen van verweerder niet op inhoud beoordelen, omdat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt. De tuchtrechter waakt wel tegen excessief declareren, maar het is de raad niet gebleken dat daarvan sprake is. Klachtonderdeel j) is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel k)

5.21    Met klachtonderdeel k) heeft klager gesteld dat verweerder in de boom-zaak afspraken met de wederpartij heeft gemaakt zonder hem daarin te kennen.

5.22    Op grond van gedragsregel 16 lid 1 dient een advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil. Bij de onderhandelingen over een schikking met de buren is dit niet goed gegaan. In reactie op het tegenvoorstel van de advocaat van de buren van 16 juni 2017 heeft verweerder namens klager op 19 juni 2017 gereageerd dat klager akkoord is (zie 2.13 en 2.14). Uit de daaropvolgende e-mails van klager aan verweerder van 19 en 20 juni 2017 blijkt echter dat er wat klager betreft geen sprake is van overeenstemming waar het gaat om de volgorde van de nakoming van de schikking, eerst de boom eruit of eerst betalen. Het staat dan ook niet vast dat er op 19 juni 2017 overeenstemming is bereikt. Hoewel verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij het tegenvoorstel van 16 juni 2017 met klager heeft besproken voordat hij op 19 juni 2017 heeft doorgegeven dat klager met het voorstel akkoord was, blijkt dat niet uit de overgelegde e-mailcorrespondentie. Het had op de weg van verweerder gelegen om het akkoord van klager schriftelijk vast te leggen voordat hij de advocaat van de buren mailde. Dat verweerder al zijn e-mailcorrespondentie met klager in de bcc heeft verstuurd, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, is niet voldoende. Door niet vooraf met klager te overleggen over het tegenvoorstel, althans niet schriftelijk vast te leggen dat dit is gebeurd en dat klager daadwerkelijk akkoord was met het voorstel, heeft verweerder niet gehandeld zoals het een zorgvuldig en redelijk handelend advocaat betaamt. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel k) is dan ook gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad zal drie onderdelen van de klacht gegrond verklaren. Op grond van de ernst van de verwijten, het tuchtrechtelijk verleden van verweerder en het feit dat verweerder ter zitting geen, althans onvoldoende, inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen, acht de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van zestien weken passend en geboden. De ernst van de verwijten die verweerder in deze drie klachtonderdelen worden gemaakt, is voor de raad aanleiding zijn zorgen uit te spreken over de wijze waarop verweerder zijn praktijk voert. Een advocaat hoort de belangen van zijn cliënt te behartigen en de regels over derdengelden na te leven. Daaronder valt in ieder geval het overleggen met een cliënt over een schikkingsvoorstel, het namens een cliënt reageren op een rolzitting in een lopende procedure en om daarover met die cliënt te communiceren, en het overmaken van geld dat aan een cliënt toekomt vanaf de derdengeldenrekening zonder daar een onterechte drempel voor op te werpen. De ter zitting door verweerder aangevoerde omstandigheid dat er van begin tot eind met klager discussie was over kosten en facturen en dat hij daar een beetje moedeloos van werd, is geen reden voor tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Als verweerder geen vertrouwen meer had in de samenwerking met klager had het op zijn weg gelegen om geen nieuwe zaken meer van klager in behandeling te nemen en zijn werkzaamheden te beëindigen. Door toch ook de Landrover-zaak en de boom-zaak in behandeling te nemen, heeft verweerder de discussie over de facturen op de koop toegenomen en was hij gehouden om te handelen zoals dat van een  redelijk bekwame  en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,- aan reiskosten van klager

b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen c), e) en k) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen a), b), d), f), g), h), i) en j) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van zestien weken op;

-    bepaalt dat de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende voorwaarde niet heeft nageleefd;

-    stelt als voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. K.F. Leenhouts en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2020.

Griffier                                           Voorzitter