ECLI:NL:TADRARL:2020:147 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-776

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:147
Datum uitspraak: 30-03-2020
Datum publicatie: 10-11-2020
Zaaknummer(s): 19-776
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen voormalig eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Arnhem-Leeuwarden van 30 maart 2020

in de zaak 19-776

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 12 november 2019 met kenmerk 709674/HH/sd, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Eind maart 2017 heeft klager mr. A., een kantoorgenoot van verweerder, gevraagd hem bij te staan in een geschil met zijn ex-echtgenote over de zorgregeling ten aanzien van hun zoon.

1.2    Op 4 april 2017 heeft mr. A. klager per e-mail geantwoord dat hij klager kan bijstaan, maar dat de mogelijkheden voor klager beperkt zijn.

1.3    Nadat mr. A. het dossier van klagers vorige advocaat had overgenomen, werd klager in juni 2017 beschuldigd van mishandeling van zijn zoon. Daarop heeft klager mr. A. gevraagd om een kort geding (hierna: het kort geding) te starten om de vakantie met zijn zoon in rechte af te dwingen. Klager had een vakantie met zijn zoon geboekt met als vertrekdatum 22 juli 2017.

1.4    Mr. A. heeft, vanwege tijdgebrek door zijn aanstaande vakantie, verweerder gevraagd  om klager tijdens het kort geding bij te staan.

1.5    Mr. A. heeft de rechtbank op 4 juli 2017 een datum voor het kort geding gevraagd onder toezending van een concept dagvaarding in kort geding met bijlagen. Een kopie hiervan heeft verweerder diezelfde dag naar klager gemaild.

1.6    Op 7 juli 2017 heeft verweerder per e-mail aan klager bericht dat hij alleen het kort geding over de vakantie van klager en zijn zoon van mr. A. heeft overgenomen en dat hij zijn werkzaamheden daartoe ook beperkt. Ook heeft verweerder in deze e-mail gerefereerd aan de hoeveelheid stukken die klager naar hem heeft gemaild die niet van direct belang zijn voor het kort geding over de vakantie.

1.7    Op 13 juli 2017 heeft verweerder in verband met het kort geding twee aanvullende bijlagen naar de rechtbank verstuurd. Ook heeft verweerder de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van de advocaat van klagers ex-echtgenote naar klager doorgestuurd.

1.8    Tijdens het kort geding op 17 juli 2017 heeft verweerder een pleitnota voorgedragen.

1.9    Bij vonnis in kort geding van 18 juli 2017 heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de vordering van klager afgewezen.

1.10    Op 19 juli 2017 heeft verweerder het kop-staart-vonnis naar klager gestuurd en daarbij meegedeeld dat hij geen hoger beroep zal instellen, omdat de kans van slagen uiterst gering is en het hoger beroep nooit meer tijdig voor de geplande vakantie zal kunnen plaatsvinden.

1.11    Op 24 juli 2017 heeft verweerder het complete kortgedingvonnis inclusief motivering naar klager gestuurd en herhaald dat hij, om praktische redenen, geen hoger beroep zal instellen.

1.12    Op 31 juli 2017 heeft verweerder klager een brief van de rechtbank en zijn reactie daarop toegestuurd.

1.13    Op 2 augustus 2017 om 15:17 uur heeft klager per e-mail aan verweerder gevraagd hoger beroep in te stellen van het kortgedingvonnis.

1.14    Verweerder heeft klager op 2 augustus 2017 om 15:32 uur bericht dat hij geen hoger beroep zal instellen omdat de vertrektijd van de vakantie al is verlopen. Over de toegewezen vordering in reconventie van klagers ex-echtgenote over de beëindiging van de omgangsregeling heeft verweerder klager bericht dat de omgangsregeling in de bodemprocedure aan de orde zal kunnen komen en dat klager een en ander met mr. A. kan afstemmen.

1.15    Klager heeft op 2 augustus 2017 om 18:11 uur naar verweerder gemaild dat hij het niet met verweerder eens is. Verder vraagt klager in zijn e-mail naar informatie over het instellen van hoger beroep.

1.16    Op 3 augustus 2017 heeft verweerder per e-mail aan klager bericht dat het hoger beroep vóór 15 augustus 2017 ingesteld moet zijn en dat hij geen hoger beroep zal instellen.

1.17    Op 5 oktober 2017 heeft klager – kort gezegd – per e-mail aan verweerder zijn verbazing over de e-mails van verweerder uitgesproken.

1.18    Op 3 oktober 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft niet alle door klager gewenste stukken overgelegd in de kortgedingprocedure bij de rechtbank;

b)    Verweerder heeft zonder overleg met klager de wederpartij toestemming gegeven stukken in het geding te brengen;

c)    Verweerder heeft klager geen kopie gestuurd van een verzoek aan de griffier van de rechtbank;

d)    Verweerder heeft klager verhinderd tijdens de kortgedingzitting iets op te merken, terwijl de president wel luisterde;

e)    Verweerder heeft niet in beroep willen gaan van de uitspraak in het kort geding.

2.2    De voorzitter zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling ingaan op de stellingen en stukken van klager.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. In dat verband heeft verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter zal hierna, voor zover relevant, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht gaat over het handelen van de voormalig eigen advocaat van klager. Op grond van artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter onder meer de taak om de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klachtonderdeel a) gaat over stukken die verweerder volgens klager niet in de kortgedingprocedure heeft overgelegd.

4.3    Het is de voorzitter op grond van het klachtdossier niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het is aan verweerder als advocaat om te bepalen welke stukken wel of niet relevant zijn om aan de rechtbank over te leggen, waarbij de belangen van zijn cliënt voorop staan. In dat verband heeft verweerder toegelicht dat hij de diverse stukken die klager hem had toegestuurd, waaronder een schriftelijke verklaring van klagers zoon en een meldingsformulier van Veilig Thuis, niet in het belang achtte van de kwestie die in het kort geding centraal stond, namelijk toestemming voor de door klager geboekte vakantie. Daarnaast heeft verweerder verwezen naar de stukken die hij in het kader van het kort geding wel aan de rechtbank heeft overgelegd (zie 1.7) en op de inzet van het kort geding, namelijk de toestemming voor de door klager geboekte vakantie. Uit klagers reactie op deze toelichting leidt de voorzitter af dat klager kennelijk van mening is dat verweerder hem ook bij zou staan in de procedure over de omgang met zijn zoon waarbij de beschuldiging van mishandeling een rol speelde, maar daarvoor biedt het klachtdossier geen aanknopingspunten. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdeel b)

4.4    Klachtonderdeel b) gaat erover dat verweerder de wederpartij volgens klager zonder overleg met klager toestemming heeft gegeven om stukken in het geding te brengen. Uit de klacht blijkt dat het klager specifiek gaat om een rapport van Veilig Thuis.

4.5    De voorzitter kan op basis van het klachtdossier en de tegenstrijdige standpunten van klager en verweerder niet vaststellen of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft toegelicht dat hij tijdens het kort geding met succes protest heeft aangetekend tegen het verzoek van de advocaat van klagers ex-echtgenote om een rapport van Veilig Thuis te mogen overleggen, zodat dit rapport geen onderdeel is gaan uitmaken van het dossier. Klager heeft deze toelichting betwist en heeft daarnaast omstandigheden naar voren gebracht over wat er voorafgaand aan de kortgedingzitting over het rapport zou zijn afgesproken tussen verweerder en de advocaat van klagers ex-echtgenote. Verweerder heeft deze omstandigheden ook weer betwist. Zonder feitelijke onderbouwing kan de voorzitter niet achterhalen wat zich voorafgaand en tijdens het kort geding heeft afgespeeld. Klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.6    Klachtonderdeel c) gaat erover dat verweerder klager, volgens klager, geen kopie heeft gestuurd van een verzoek aan de griffier van de rechtbank. Uit de klacht blijkt dat het hier gaat om de concept dagvaarding in kort geding die verweerder naar de rechtbank heeft gestuurd met het verzoek om een datum voor het kort geding.

4.7    De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerder geen verwijt kan worden gemaakt. Uit de e-mails van 4 juli 2017 (zie 1.5) blijkt dat verweerder de conceptdagvaarding naar de rechtbank heeft gestuurd met het verzoek om een datum voor het kort geding en dat verweerder het concept met de datumaanvraag diezelfde dag naar klager heeft gemaild. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat hij het concept vanwege de korte tijd waarin het kort geding moest plaatsvinden niet eerst naar klager heeft gestuurd en dat het concept nog gewijzigd had kunnen worden als klager dat had gewild, maar dat hij daartoe geen verzoek van klager heeft ontvangen. Klager heeft deze toelichting niet betwist. Dat verweerder het concept niet eerst naar klager heeft gestuurd met het verzoek om een reactie betekent, anders dan klager meent, niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Gelet op klagers belangen bij het kort geding over de vakantietoestemming en de relatief korte tijd tussen de aanvraag (4 juli 2017) en de vertrekdatum van klagers vakantie (22 juli 2017) heeft verweerder gedaan wat van  hem als advocaat kon worden verwacht binnen de mogelijkheden die hij op dat moment had.  Klachtonderdeel c) is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.8    Klachtonderdeel d) gaat erover dat verweerder klager, volgens klager, heeft verhinderd om tijdens het kort geding iets op te merken, terwijl de president wel luisterde.

4.9    De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld, omdat klager en verweerder tegenstrijdig hebben verklaard over wat er is gebeurd. De toelichting van verweerder dat klager zijn laatste woord wilde gebruiken voor een uitgebreid pleidooi en dat de president hem daar geen gelegenheid voor heeft gegeven, is door klager betwist. Nu verdere feitelijke onderbouwing ontbreekt, kan de voorzitter niet achterhalen wat zich tijdens het kort geding heeft afgespeeld. Klachtonderdeel d) is daarom ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.10    Klachtonderdeel e) gaat over de weigering van verweerder om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis in kort geding van 18 juli 2017.

4.11    De voorzitter is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder was niet gehouden om namens klager hoger beroep in te stellen. Uit de e-mails aan klager van 19 en 24 juli 2017 (zie 1.10 en 1.11) blijkt dat verweerder heeft toegelicht waarom hij geen hoger beroep wilde instellen. Deze toelichting heeft verweerder in zijn e-mails van 2 en 3 augustus 2017 (zie 1.14 en 1.16) herhaald, waarbij verweerder ook heeft gewezen op de praktische reden van het verlopen van de vertrekdatum van de klager geboekte vakantie, te weten 22 juli 2017. Verweerder heeft ruim binnen de hogerberoepstermijn aan klager bekend gemaakt dat hij hem niet zou bijstaan in hoger beroep, zodat klager voldoende tijd had om eventueel een andere advocaat voor het hoger beroep te benaderen. Het is de voorzitter, anders dan klager meent, dan ook niet gebleken dat klager in zijn (processuele) belangen is geschaad door verweerders weigering om hoger beroep in te stellen. Omdat verweerder niet klachtwaardig heeft gehandeld, is klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2020.

Griffier                                                  Voorzitter