ECLI:NL:TADRARL:2020:120 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-845

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:120
Datum uitspraak: 16-03-2020
Datum publicatie: 03-06-2020
Zaaknummer(s): 19-845
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Nu klager heeft gesteld dat verweerder in eerste instantie de opdracht tot bijstandverlening in hoger beroep had aanvaard en zich daarna zonder opgaaf van redenen heeft teruggetrokken en verweerder deze stelling gemotiveerd heeft betwist, is de juistheid van genoemde stelling van klager en daarmee de gegrondheid van de klacht niet komen vast te staan. Stukken die het standpunt van klager onderbouwen, ontbreken.  Ook overigens geen sprake van klachtwaardig handelen.  Kennelijk ongegrond. 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 16 maart 2020

in de zaak 19-845/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 12 december 2019 met kenmerk K 19/62, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is door de rechtbank in een strafrechtelijke procedure vrijgesproken. Tegen deze uitspraak heeft hij hoger beroep ingesteld.

1.2    Voor de behandeling van de zaak in hoger beroep op 27 februari 2019 heeft klager zich omstreeks 21 februari 2019 tot verweerder gewend met het verzoek om hem in hoger beroep bij te staan. Verweerder heeft klager niet bijgestaan.

1.3    Het gerechtshof heeft klager in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft cassatie ingesteld.

1.4    Bij brief van 12 april 2019 heeft klager, na eerst een bemiddelingsverzoek, bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    via het secretariaat met klager af te spreken dat hij zou optreden als zijn advocaat in het hoger beroep, daarmee een opdracht van klager te aanvaarden, en zich daarna zonder opgaaf van redenen terug te trekken en de opdracht neer te leggen, waardoor klager is geschaad in zijn verdediging;

b)    er niet voor te zorgen dat de bezwaren van klager, die zich misleid en bedreigd voelde, op zijn kantoor op correcte wijze door de klachtencommissie in behandeling konden worden genomen.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder betwist dat door hem of via zijn secretariaat aan klager een toezegging is gedaan met betrekking tot het verlenen van rechtsbijstand aan hem in hoger beroep en stelt dat hij geen opdracht van klager heeft aanvaard; een opdrachtbevestiging ontbreekt. Van terugtrekking als advocaat van klager is dan ook geen sprake geweest. Volgens verweerder was bovendien niet alleen sprake van vrijspraak van klager, waartegen hoger beroep niet mogelijk is en wat in niet-ontvankelijkverklaring van klager zijn zaak heeft  geresulteerd, maar voor dergelijke zaken wordt geen toevoeging verleend. Dat betekent dat verweerder schriftelijk financiële afspraken met klager had moeten maken over rechtsbijstand, maar ook dergelijke afspraken zijn nimmer gemaakt. Dat volgens klager geluidsopnames van gesprekken met verweerder moedwillig zijn gewist, daarmee heeft verweerder geen enkele bemoeienis gehad. 

4.2    Nu klager heeft gesteld dat verweerder in eerste instantie de opdracht tot bijstandverlening in hoger beroep had aanvaard en zich daarna zonder opgaaf van redenen heeft teruggetrokken en verweerder deze stelling gemotiveerd heeft betwist, is de juistheid van genoemde stelling van klager en daarmee de gegrondheid van de klacht niet komen vast te staan. Stukken die het standpunt van klager onderbouwen, ontbreken. Dit leidt ertoe dat de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond zal verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerder betwist dat hij klager heeft misleid en bedreigd en ziet ook niet in welk belang hij daarbij zou hebben gehad. Voor zover klager een aantal specifieke e-mails van hem wil ontvangen, is verweerder daartoe nog altijd bereid. De klachtencommissie van kantoor hoefde volgens verweerder niet meer te reageren op de interne bezwaren van klager omdat klager toen ook al een bemiddelingsverzoek bij de deken had ingediend, dat uiteindelijk tot de onderhavige klacht heeft geleid.

4.4    Op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, wat door klager niet meer is bestreden, valt niet  in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. Daarmee oordeelt de voorzitter ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 16 maart 2020.

griffier           voorzitter

Verzonden d.d. 16 maart 2020