ECLI:NL:TADRARL:2020:116 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-439
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2020:116 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-04-2020 |
Datum publicatie: | 03-06-2020 |
Zaaknummer(s): | 19-439 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Verweerder staat al jarenlang de vennoten van een snackbar bij in diverse kwesties. Uit de overgelegde stukken is de raad gebleken dat klaagster aan verweerder opdracht heeft gegeven om bezwaar te maken en later ook beroep in te stellen tegen opgelegde bestuursrechtelijke boetes. Dat een van de schriftelijke opdrachtbevestigingen niet is ondertekend en ook geen intakegesprek heeft plaatsgevonden doet in de gegeven omstandigheden aan de binding aan de overeenkomsten niet af. Gebleken is ter zitting dat verweerder op verzoek van de vennoten, die de Nederlandse taal niet goed machtig zijn, vooral telefonisch en ook per e-mail met elkaar, waar nodig ook met hun boekhouder, heeft gecommuniceerd, op die wijze de risico’s van de procedures heeft besproken en de vennoten ook heeft geadviseerd. Dat verweerder de kans van slagen daarbij te rooskleurig zou hebben voorgesteld of de procedures bij voorbaat kansloos waren, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder en ontbreken van stukken, niet vaststellen. Voorts heeft verweerder klaagster duidelijk genoeg geïnformeerd over de financiële gang van zaken. Ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 20 april 2020
in de zaak 19-439/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 juni 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 5 juli 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 659950 (18-0159) HH/sd van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 februari 2020. Daarbij waren namens klaagster haar vennoten en gemachtigde en verweerder aanwezig. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster exploiteert een snackbar. De twee vennoten van klaagster beheersen gebrekkig de Nederlandse taal. Sinds 2014 behartigt verweerder de belangen van klaagster.
2.3 Op 18 maart 2016 heeft een inspecteur van het Ministerie van Sociale Zaken een controle gedaan in de snackbar van klaagster, waarbij een werkende vreemdeling is aangetroffen. Door de inspecteur is een overtreding door klaagster van de Wet arbeid vreemdeling (Wav) en van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) geconstateerd. Aan klaagster zijn in verband hiermee op 29 juli 2016 en op 11 oktober 2016 boetes opgelegd.
2.4 Per e-mail van 22 augustus 2016 heeft verweerder de aan hem verstrekte opdracht aan klaagster bevestigd en daarbij de toepasselijke algemene voorwaarden van zijn kantoor meegestuurd. In de opdrachtbevestiging heeft verweerder onder meer aangegeven dat hij klaagster zal bijstaan in haar geschil met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met betrekking tot de aan klaagster op 29 juli 2016 opgelegde boete wegens het ontbreken van een werkvergunning van een van haar medewerkers (Wav kwestie). Daarnaast heeft hij laten weten dat hij zich zal inspannen om via een bezwaarprocedure te bereiken dat die boete wordt ingetrokken en onder welke financiële voorwaarden. Tot slot heeft verweerder verwezen naar de algemene voorwaarden en geschreven:
“Ik ga ervan uit dat ik u hiermee behoorlijk heb geïnformeerd over de tussen ons gemaakte afspraken tenzij ik anderszins van u verneem binnen 14 dagen.
Door ondertekening van deze opdrachtbevestiging binnen 14 dagen na heden verklaart u zich tevens akkoord met bovengenoemde klachten- en geschillenregeling.”
Klaagster heeft deze opdrachtbevestiging ondertekend aan verweerder geretourneerd.
2.5 Per e-mail van 21 oktober 2016 heeft de secretaresse van verweerder aan klaagster als bijlagen toegestuurd de opdrachtbevestiging van verweerder van 19 oktober 2016 en de toepasselijke algemene voorwaarden. In deze opdrachtbevestiging heeft verweerder de aan hem op 11 oktober 2016 verstrekte opdracht om tevens bijstand te verlenen in het geschil van klaagster met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met betrekking tot de opgelegde boete voor vermeende overtreding van de Wml bevestigd. Verweerder heeft daarin op dezelfde wijze de afspraken bevestigd als eerder in zijn opdrachtbevestiging van 22 augustus 2016. Klaagster heeft deze opdrachtbevestiging niet ondertekend geretourneerd.
2.6 Verweerder heeft in 2016 bezwaarschriftprocedures namens klaagster in de Wav- en in de Wml-kwestie gevoerd.
2.7 Op 15 december 2016 heeft verweerder per e-mail aan klaagster, en zoals afgesproken tevens aan de boekhouder, laten weten dat de Minister in de Wav-kwestie het bezwaar ongegrond heeft verklaard en dat daarmee het besluit over de boete van 29 juli 2016 van € 8.000,- in stand blijft. Bij deze e-mail van 15 december 2016 heeft verweerder de beslissing gevoegd, daarvan een korte samenvatting gegeven en bevestigd dat hij nader onderzoek zal doen naar de mogelijkheden van beroep.
2.8 Op 27 december 2016 heeft verweerder naar aanleiding van zijn onderzoek een memo aan klaagster gestuurd en daarin geadviseerd om tegen het besluit in beroep te gaan.
2.9 Op 27 januari 2017 heeft verweerder aan klaagster de opdracht bevestigd om in de Wav kwestie een beroepsprocedure te starten, dit onder dezelfde voorwaarden als de hiervoor genoemde opdrachtbevestigingen. Klaagster heeft deze opdrachtbevestiging ondertekend aan verweerder geretourneerd.
2.10 Op 23 februari 2017 heeft de Minister ook het bezwaar van klaagster in de Wml-kwestie ongegrond verklaard. Verweerder heeft deze beslissing aan klaagster gemaild, toegelicht dat daardoor de boete van 11 oktober 2016 van € 5.000,- in stand blijft, een samenvatting gegeven van de uitspraak en klaagster geadviseerd om ook in deze kwestie in beroep te gaan.
2.11 Op 22 maart 2017 heeft verweerder aan klaagster de opdracht bevestigd om ook in de Wml-kwestie een beroepsprocedure te starten, dit onder dezelfde voorwaarden als de hiervoor genoemde opdrachtbevestigingen. Klaagster heeft deze opdrachtbevestiging op 12 april 2017 ondertekend aan verweerder geretourneerd.
2.12 In zowel de WAV-kwestie als ook in de Wml-kwestie, die in overleg met klaagster gezamenlijk zijn behandeld door de rechtbank, is het beroep ongegrond verklaard.
2.13 In haar e-mail van 6 maart 2018 heeft de gemachtigde van klaagster op verzoek van klaagster informatie bij verweerder ingewonnen over de omvang van zijn werkzaamheden in relatie tot de hoogte van zijn declaraties, die bijna € 10.000,- bedroegen. Daarnaast heeft zij verweerder gevraagd om een aantal stukken aan haar te verstrekken. Diezelfde dag heeft verweerder per e-mail aan de gemachtigde gevraagd om de bezwaren van klaagster tegen zijn facturen inzichtelijk te maken en dat bij uitblijven van een reactie op uiterlijk 12 maart 2018 het incassotraject tegen klaagster door hem wordt voortgezet.
2.14 Op verzoek van de gemachtigde van klaagster van 12 maart 2018 heeft verweerder op 20 maart 2018 alle urenspecificaties aan haar gemaild, daarbij toegelicht dat hij ondanks de bewerkelijkheid van de diverse zaken coulancehalve gewerkte uren niet in rekening heeft gebracht en meegedeeld het ook te betreuren dat de Wav- en Wml-kwesties niet succesvol zijn verlopen. Op 27 mei 2018 heeft verweerder zijn facturen gematigd tot bijna € 6.000,-.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij:
a) onnodige, want kansloze procedures voor klaagster heeft gevoerd zonder een daartoe verstrekte opdracht, waarmee hij in strijd heeft gehandeld met alle kernwaarden van artikel 10a Advocatenwet en de Regels 2 lid 2, 6, 8 en 12 (Gedragsregels 2018);
b) geen redelijk honorarium in rekening heeft gebracht en/of geen duidelijke financiële afspraken met klaagster heeft gemaakt, waarmee hij in strijd heeft gehandeld met de kernwaarden (financiële) integriteit en betamelijkheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet;
c) geen financiële en feitelijk informatie over de lopende procedures (in bezwaar en beroep) en over de processtukken aan klaagster heeft verstrekt, waarmee hij in strijd heeft gehandeld met de kernwaarden (financiële) integriteit en betamelijkheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet en de Regel 16 leden 1 en 3 (Gedragsregels 2018);
d) in strijd heeft gehandeld met Regel 1 (Gedragsregels 2018) waarmee hij het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen optreden als advocaat, heeft geschaad.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdelen a) tot en met c)
4.2 Klaagster heeft in alle kwesties mondeling een opdracht aan verweerder gegeven, waarna deze vier opdrachten vervolgens door verweerder schriftelijk aan klaagster zijn bevestigd. Klaagster was met zijn werkwijze al langer bekend.
4.3 Volgens verweerder was een intakegesprek in deze kwesties niet nodig, omdat hij al jarenlang voor klaagster werkt en daarbij rekening houdt met de voorkeur van de vennoten van klaagster om telefonisch of per e-mail met hem te communiceren. In de vele telefoongesprekken heeft verweerder de vennoten van klaagster, of op verzoek de boekhouder van klaagster, uitgelegd welke juridische mogelijkheden er waren om de opgelegde boetes aan te vechten en wat daarbij de slagingskansen en ook de risico’s waren. Daarnaast heeft verweerder klaagster - en op verzoek ook de boekhouder - schriftelijk geïnformeerd over alle lopende procedures, beslissingen op bezwaar aan klaagster toegestuurd met een toelichting en gemotiveerd geadviseerd over het instellen van beroep.
4.4 Op basis van zijn deskundigheid en ervaring in dergelijke kwesties betwist verweerder ten stelligste dat de door hem en met instemming van klaagster gestarte procedures op voorhand kansloos waren en zijn processtukken van onvoldoende kwaliteit waren.
4.5 Verweerder verwijst in het kader van zijn verweer ook naar de vier opdrachtbevestigingen. Daarin zijn de met klaagster gemaakte financiële afspraken zorgvuldig bevestigd. In alle gevallen is aan klaagster een voorschotdeclaratie in rekening gebracht. Verweerder heeft een redelijk uurtarief gehanteerd, al zijn werkzaamheden altijd gespecificeerd toegelicht in overzichten van het niet te manipuleren BaseNet. Uit coulance voor klaagster heeft verweerder regelmatig wel aan zaken bestede tijd niet in rekening gebracht of een declaratie alsnog gematigd. Verweerder heeft dan ook wat hem betreft op nauwgezette wijze financiële verantwoording aan klaagster afgelegd zodat klaagster gehouden was en is om nog openstaande declaraties aan hem te voldoen, aldus verweerder.
Klachtonderdeel d)
4.6 Verweerder betwist dat hij met zijn handelen het vertrouwen (van klaagster) in de advocatuur heeft beschaamd. Hij betreurt het dat klaagster zich nu, met behulp van haar gemachtigde, beklaagt over zijn werkwijze, terwijl het geschil in feite gaat over de hoogte van de declaraties.
5 BEOORDELING
5.1 In deze zaak staat centraal of verweerder de zaken van klaagster in verband met opgelegde boetes heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klaagster, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.
5.2 De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.3 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen duidelijke financiële afspraken te worden gemaakt en dient een advocaat aan zijn cliënt verantwoording af te leggen over de door hem gedeclareerde werkzaamheden. Van een advocaat wordt verlangd dat deze handelt volgens de normen die binnen de beroepsgroep als professionele standaard gelden. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.4 De raad zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of verweerder aan deze kwaliteitstoets heeft voldaan jegens klaagster.
Klachtonderdeel a) en c)
5.5 Gelet op de samenhang tussen klachtonderdeel a) en c), voor zover daarin over het gebrek aan communicatie over de gang van zaken wordt geklaagd, ziet de raad aanleiding om deze onderdelen in zoverre samen te beoordelen.
5.6 Uit de overgelegde stukken is de raad gebleken dat verweerder de aan hem telefonisch verstrekte opdrachten schriftelijk aan klaagster heeft bevestigd. Naar het oordeel van de raad was klaagster aan de met verweerder gemaakte afspraken gebonden, ook al heeft klaagster één van de vier opdrachtbevestigingen niet ondertekend aan verweerder geretourneerd; dat doet aan de binding aan die overeenkomst niets af.
5.7 Verweerder heeft erkend dat hij met de vennoten van klaagster geen intakegesprek bij hem op kantoor heeft gevoerd, maar heeft toegelicht dat hij al jarenlang op verzoek van de vennoten van klaagster uit praktische overwegingen vooral telefonisch en per e-mail met hen, en op hun verzoek ook met de boekhouder, communiceerde. Volgens verweerder heeft hij herhaaldelijk in de diverse telefonisch overleggen met de vennoten van klaagster en met hun boekhouder de risico’s van eventuele procedures doorgesproken en ook zowel telefonisch als schriftelijk per e-mail zijn advies gegeven. De vennoten van klaagster hebben deze gang van zaken ter zitting bevestigd, maar verwijten verweerder dat hij de kans van slagen in de door hem gevoerde procedures veel te rooskleurig heeft voorgesteld, waarop klaagster - achteraf bezien ten onrechte - heeft vertrouwd. Tegenover de gemotiveerde met overzichten onderbouwde betwisting hiervan door verweerder, terwijl in de verschillende opdrachtbevestigingen ook het doel van de werkzaamheden is genoemd, kan de raad de juistheid van dit verwijt niet vaststellen.
5.8 Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is evenmin voor de raad komen vast te staan dat de door verweerder voor klaagster gevoerde procedures op voorhand kansloos waren of dat zijn processtukken – die door klaagster niet in het geding zijn gebracht - in die procedures kwalitatief onvoldoende waren. Klaagster heeft daartoe onvoldoende gesteld.
5.9 Op grond van het voorgaande, in samenhang beschouwd, is de raad van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder niet aan de van een advocaat te verwachten kwaliteitseisen heeft voldaan zodat in zoverre geen sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klaagster. De raad zal klachtonderdeel a) en klachtonderdeel c), voor zover in deze aan het oordeel van de raad onderworpen, dan ook ongegrond verklaren.
Klachtonderdelen b) en c)
5.10 Gelet ook op de samenhang tussen klachtonderdeel b) en c), voor zover daarin over het gebrek aan communicatie over de financiële gang van zaken wordt geklaagd, ziet de raad aanleiding om deze onderdelen in zoverre samen te beoordelen.
5.11 Naar het oordeel van de raad was klaagster blijkens de aan hun verstuurde opdrachtbevestigingen in elk geval toen bekend met het door verweerder in rekening te brengen uurtarief voor zijn werkzaamheden, zodat het verwijt over onduidelijkheid over de kosten in zoverre niet slaagt. Of verweerder aan klaagster geen redelijk honorarium in rekening heeft gebracht en daardoor excessief voor de door hem verrichtte werkzaamheden zou hebben gedeclareerd, kan de raad, tegenover het met gedetailleerde overzichten onderbouwde verweer van verweerder, niet vaststellen. Klaagster heeft daartoe onvoldoende gesteld.
5.12 Op grond van het voorgaande, in samenhang beschouwd, is de raad van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder niet aan de van een advocaat te verwachten kwaliteitseisen heeft voldaan zodat in zoverre geen sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klaagster. Klachtonderdelen b) en c), voor zover in deze aan het oordeel van de raad onderworpen, worden eveneens ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.13 Dit klachtonderdeel heeft geen zelfstandige betekenis, nu de raad uit het voorgaande is gebleken dat verweerder jegens klaagster heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Daarmee oordeelt de raad klachtonderdeel d) eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, E.J.C. de Jong, W.W. Korteweg, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2020.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 20 april 2020