ECLI:NL:TADRARL:2019:90 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-296

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:90
Datum uitspraak: 21-01-2019
Datum publicatie: 12-06-2019
Zaaknummer(s): 18-296
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht heeft betrekking op strekking van gedragsregel 12 (oud). In deze klachtzaak ging het niet om correspondentie tussen advocaten van procederende partijen maar om een brief van een andere advocaat die in dit geschil niet voor één van de partijen optrad. Bovendien heeft de brief betrekking op een andere procedure. De klacht is ongegrond.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 21 januari 2019

in de zaak 18-296

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 juni 2017, heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder, welke klacht is aangevuld bij brief van 12 juli 2017 met de daarin genoemde bijlage.

1.2    Bij brief aan de raad van 20 april 2018 met kenmerk 17-0205/AS, door de raad ontvangen op 20 april 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 november 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klager heeft laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn, maar heeft geen bezwaar tegen behandeling van de klacht buiten zijn aanwezigheid. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager is de advocaat van D. Laatstgenoemde is getrouwd geweest met mevrouw G. De ex-echtgenoten hebben in het kader van de afwikkeling van de echtscheiding tegen elkaar geprocedeerd. D. beschikt over een vonnis waarbij G. is veroordeeld om een aanzienlijk bedrag aan D. te betalen. Tot zekerheid van verhaal van zijn vordering op mevrouw G. heeft D. ten laste van mevrouw G. conservatoir en later ook executoriaal derdenbeslag gelegd onder L. B.V. (hierna: L.)

2.3    Dat er beslag is gelegd onder L. houdt verband met het feit dat mevrouw G. in het verleden vastgoedtransacties heeft gesloten met L. In het kader van deze transacties heeft de voormalige advocaat van mevrouw G., mr. X., nauw contact onderhouden met L., voor wie verweerder als advocaat optreedt.

2.4    Op 13 april 2007 heeft mr. X. aan L. een afschrift van een confraternele brief van een kantoorgenoot van haar aan klager gestuurd, die gedateerd is op 16 februari 2017 (hierna: de Brief), maar reeds op 12 april 2007 is verzonden. De Brief bevindt zich bij de stukken van de onderhavige klachtzaak met als datum 16 februari 2017, omdat dit een Word-document is en het Wordprogramma automatisch de printdatum aanmaakt, zo heeft verweerder gesteld. 

2.5    L. (bijgestaan door verweerder) en D. (bijgestaan door klager) zijn met elkaar verwikkeld geraakt in een gerechtelijke procedure. In het kader van deze procedure heeft verweerder de Brief in het geding gebracht zonder toestemming van klager. Dit is voor klager de aanleiding geweest om de onderhavige klacht in te dienen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij in strijd met gedragsregel 12 (oud) de Brief van de kantoorgenoot van mr. X. aan klager, zonder diens toestemming, in het geding heeft gebracht.

4    VERWEER

4.1    Verweerder is van mening dat de Brief niet meer confraterneel is doordat mr. X. deze bewust heeft geopenbaard waardoor de Brief tot het publieke domein is gaan behoren. Deze openbaring heeft volgens hem plaatsgevonden doordat mr. X. de Brief op 13 april 2007 aan L. heeft gezonden. Volgens verweerder is geen sprake meer van een confraternele brief en mocht hij deze zonder toestemming van klager in het geding brengen.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt vast dat de Brief betrekking heeft op correspondentie tussen de advocaten van mevrouw G. en D. in de echtscheidingsprocedure. De Brief is door mr. X. ter hand gesteld aan L. die op zijn beurt de Brief aan verweerder heeft verstrekt. Verweerder achtte de inhoud van de Brief van belang voor zijn cliënte in de procedure tussen L. en D. en heeft die aan de rechtbank overgelegd.  Klager heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat de Brief aan hem is gericht en overlegging daarvan in strijd zou zijn met gedragsregel 12 (oud).

5.2    Gedragsregel 12 (oud) bepaalt dat op brieven van de ene advocaat aan de andere in rechte geen beroep mag worden gedaan. De ratio hiervan is dat het van belang is dat advocaten van procederende partijen onderling over de zaak kunnen overleggen zonder dat de rechter die over de zaak oordeelt daarmee bekend raakt. Naar het oordeel van de raad heeft het verbod van gedragsregel 12 (oud) echter geen betrekking op het onderhavige geval omdat het hier niet gaat om correspondentie tussen de advocaten van de procederende partijen (L. en D.), die vertrouwelijk is, maar om een brief van een andere advocaat (de kantoorgenoot van mr. X.), die in de procedure tussen L. en D. niet voor één van beide partijen optrad, terwijl de Brief bovendien betrekking had op een andere procedure, te weten de  echtscheidingsprocedure tussen mevrouw G. en D. In de relatie tussen klager en verweerder betreft het daarom geen confraternele brief.

5.3    Het stond verweerder dan ook vrij om de Brief in de procedure tussen L. en D. over te leggen, temeer nu verweerder het in het belang van zijn cliënte achtte dat de Brief ter kennis van de rechter werd gebracht. Ook anderszins is niet komen vast te staan dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door overlegging van die brief. De klacht is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. E. Bige, R.J.A. Dil, L.A.M.J. Pütz, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2019.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 21 januari 2019.