ECLI:NL:TADRARL:2019:37 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-860

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:37
Datum uitspraak: 20-02-2019
Datum publicatie: 21-02-2019
Zaaknummer(s): 18-860
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De klacht is onvoldoende onderbouwd. Niet gebleken dat verweerder is tekortgeschoten. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 20 februari 2019

in de zaak 18-860

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 2 november 2018 met kenmerk 17-0200/AS, door de raad ontvangen op 2 november 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft zich op 3 maart 2015 gewend tot verweerder voor rechtsbijstand in een zakelijk geschil tussen klager en G. Verweerder heeft klager bijgestaan in drie zaken in de periode van 3 maart 2015 tot april 2017.

1.2 De eerste zaak betrof een door G tegen klager aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure. Op 23 september 2015 heeft verweerder een conclusie van dupliek ingediend. Onder punt 7 van deze conclusie heeft verweerder geciteerd uit een brief van G aan klager d.d. 15 september 2013. Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2015 is klager veroordeeld tot betaling van bedrag aan G en is G veroordeeld tot teruggave van goederen aan klager.

1.3 Bij de teruggave van de goederen door G aan klager ontstond een nieuw geschil. In deze kwestie heeft verweerder namens klager een gerechtelijke procedure jegens G aanhangig gemaakt. Op 29 november 2016 heeft in deze procedure een comparitie plaatsgevonden, waarbij is gesproken over de totstandbrenging van een regeling in der minne. Partijen hebben geen schikking bereikt. Bij vonnis d.d. 22 maart 2017 heeft de rechtbank Midden Nederland de vordering van klager ten dele toegewezen en de reconventionele vordering van G afgewezen. Bij e-mail van 4 april 2017 heeft verweerder klager bericht dat hij binnen drie maanden hoger beroep kon instellen tegen het vonnis. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat, indien klager inderdaad hoger beroep wilde instellen, hij daarvoor, vanwege de tussen klager en verweerder intussen ontstane vertrouwensbreuk, een andere advocaat moest inschakelen.

1.4 De derde kwestie had betrekking op het gebruik van de handelsnaam van klager door G. Klager heeft, zonder verweerders bijstand, een procedure aanhangig gemaakt tegen de besloten vennootschap waarvan G bestuurder was. Deze procedure heeft geresulteerd in een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 27 februari 2015. Nadat verweerder de besloten vennootschap, waarvan G enig bestuurder was, op 11 april 2016 had aangezegd dat zij dwangsommen inzake de Handelsnaamwet had verbeurd, heeft verweerder de deurwaarder op 6 mei 2016 de opdracht verstrekt om de dwangsommen bij de besloten vennootschap van G te incasseren.

1.5 Op 10 mei 2017 heeft de nieuwe advocaat van klager verweerder verzocht om het dossier aan hem over te dragen. Op 18 mei 2017 heeft verweerder per post stukken aan de opvolgend advocaat gestuurd. Op 22 mei 2017 heeft de opvolgend advocaat verweerder verzocht om aanvullende stukken te verstrekken, hetgeen verweerder op 31 mei 2017 en 1 juni 2017 heeft gedaan.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) (bewust) een onvolledig dossier naar de deurwaarder heeft gestuurd;

b) onjuiste informatie heeft verstrekt over de mogelijkheden van hoger beroep;

c) heeft samengespannen met de advocaat van de wederpartij;

d) niet alle stukken heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat;

e) klager niet terug belde, ondanks verzoeken daartoe;

f) heeft verzuimd om e-mailberichten van klager te beantwoorden;

g) een brief van de wederpartij van 15 september 2013 niet bij de processtukken heeft gevoegd.

Toelichting

Ad klachtonderdeel a)

2.2 Bij het doorsturen van stukken naar de deurwaarder heeft verweerder niet de door klager met de eenmanszaak G gesloten overeenkomst meegestuurd. Niet de BV maar de eenmanszaak had moeten worden aangesproken.

Ad klachtonderdeel b)

2.3 Verweerder heeft ten onrechte telefonisch aan klager medegedeeld dat het niet mogelijk was om in appel te gaan tegen het vonnis van 22 maart 2017. Pas op 4 april 2017 deelde verweerder mede dat hoger beroep wel mogelijk was, maar dat klager dan een andere advocaat moest inschakelen.

Ad klachtonderdeel c)

2.4 Verweerder heeft samengespannen met de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft niets gedaan met klagers verzoek ervoor te zorgen dat G bij de aflevering van de goederen aanwezig zou zijn. Er is druk uitgeoefend om klager te laten instemmen met een regeling die niet gunstig voor hem was.

Ad klachtonderdeel d)

2.5 Verweerder heeft niet op eerste verzoek het volledige dossier overgedragen. De opvolgend advocaat heeft diverse keren om aanvulling moeten aanvragen.

Ad klachtonderdeel g)

2.6 De brief van 15 september 2013 was van belang, maar verweerder heeft nagelaten deze bij de processtukken te voegen.

3 VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ad klachtonderdeel a)

3.1 Verweerder heeft geen onvolledig dossier naar de deurwaarder gestuurd. Klager heeft de procedure inzake de Handelsnaamwet zelf gevoerd. Gedaagde was de besloten vennootschap waarvan G de enige bestuurder was. De beschikking van de rechtbank richtte zich dan ook tegen die vennootschap. Voor het aanspreken van G in privé bestond geen juridische grondslag. In overleg met klager is afgesproken dat de deurwaarder eerst zou proberen om de dwangsommen te verhalen op de vennootschap.

Ad klachtonderdeel b)

3.2 Verweerder heeft klager niet onjuist geïnformeerd. Verweerder heeft klager schriftelijk en ruimschoots op tijd, namelijk bij e-mail van 4 april 2017, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van hoger beroep.

Ad klachtonderdeel c)

3.3 Verweerder betwist dat hij heeft samengespannen met de wederpartij. Verweerder kon niet bewerkstelligen dat G aanwezig was bij het afleveren van de terug te geven goederen. Verweerder heeft klager ter comparitie geadviseerd tijdens de schikkingsonderhandelingen. Klager ging niet akkoord met een regeling en dat heeft verweerder gerespecteerd.

Ad klachtonderdeel d)

3.4 Verweerder heeft op eerste verzoek van de opvolgend advocaat alle dossierstukken per post verstuurd. Verweerder heeft vervolgens in twee zendingen voldaan aan het verzoek om aanvullende stukken toe te sturen.

Ad klachtonderdeel e) en f)

3.5 Verweerder heeft in de periode dat hij klager bijstond in ruime mate via telefoon en e-mail met hem gecommuniceerd. Klager heeft deze klachtonderdelen niet concreet gemaakt zodat verweerder hierop verder niet kan reageren.

Ad klachtonderdeel g)

3.6 Verweerder heeft de brief van 15 september 2013 van klager ontvangen. In overleg met klager is besloten om de brief als productie aan de conclusie van dupliek te hechten. Verweerder heeft de brief als productie 2 bij de conclusie van dupliek in het geding gebracht. Klager heeft de conclusie van dupliek in concept ontvangen en, na wijziging conform met klager gepleegd overleg, heeft verweerder het definitieve exemplaar aan klager toegezonden.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Verweerder heeft de stelling van klager, dat verweerder al dan niet bewust een onvolledig dossier naar de deurwaarder heeft gestuurd, gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft toegelicht dat in overleg met klager is besloten om eerst te proberen de dwangsommen te verhalen op de besloten vennootschap, nu de vennootschap, en niet G in privé, ook partij was geweest in de procedure die had geresulteerd in de beschikking van de rechtbank. De voorzitter acht begrijpelijk dat verweerder klager deze aanpak heeft geadviseerd. Dat verweerder een onvolledig dossier aan de deurwaarder heeft gestuurd is geenszins gebleken.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Klager heeft gesteld dat verweerder telefonisch aan klager heeft medegedeeld dat hoger beroep tegen het vonnis van 22 maart 2017 niet mogelijk was. Verweerder heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd weersproken, waarbij hij heeft verwezen naar zijn e-mail aan klager d.d. 4 april 2017, waarin hij klager op de mogelijkheid van hoger beroep heeft gewezen. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is in deze zaak niet het geval. Dat verweerder telefonisch een onjuist advies aan klager heeft gegeven is niet gebleken.

Ad klachtonderdeel c)

4.4 Ook het verwijt van klager dat verweerder heeft samen gespannen met de advocaat van G is uitdrukkelijk door verweerder weersproken. Uit de overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de voorzitter niet dat verweerder met de advocaat van G heeft samengespannen. De feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel ontbreekt.

Ad klachtonderdeel d)

4.5 Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld blijkt dat verweerder de stukken uit klagers dossier in drie etappes aan de opvolgend advocaat heeft verzonden. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat de opvolgend advocaat uiteindelijk de beschikking heeft gekregen over het volledige dossier. Het ware wellicht beter geweest indien de verweerder op eerste verzoek van de opvolgend advocaat het volledige dossier had verstrekt, maar niet is gebleken dat klager nadeel heeft ondervonden van het feit dat verweerder het dossier in etappes aan de opvolgend advocaat heeft verzonden. Dat verweerder van de wijze van de overdracht van het dossier een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt is naar het oordeel van de voorzitter kortom niet gebleken.

Ad klachtonderdeel e) en f)

4.6 De klachtonderdelen 5 en 6 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerder heeft de verwijten dat hij klager, ondanks verzoeken daartoe, niet heeft teruggebeld en dat hij heeft verzuimd om e-mailberichten van klager te beantwoorden, weersproken. De voorzitter is van oordeel dat klager deze klachtonderdelen onvoldoende concreet heeft gemaakt en onvoldoende heeft onderbouwd.

Ad klachtonderdeel g)

4.7 Verweerder heeft de klacht van klager, dat verweerder heeft verzuimd om de brief van 15 september 2013 in het geding te brengen, gemotiveerd weersproken. In dat verband heeft verweerder de door hem op 23 september 2015 ingediende conclusie van dupliek overgelegd en heeft hij gesteld dat de bewuste brief als productie 2 aan deze conclusie was gehecht. Dit laatste is schriftelijk bevestigd door mr. G in haar brief aan de deken d.d. 17 november 2017. De voorzitter overweegt voorts dat vast staat dat verweerder onder punt 7 van de conclusie van dupliek heeft geciteerd uit de brief d.d. 15 september 2013, zodat de essentie van deze brief in elk geval door verweerder onder de aandacht van de rechter is gebracht. Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is niet gebleken.

4.8 De voorzitter komt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber-Van de Langenberg als griffier op 20 februari 2019.

griffier voorzitter

Bij afwezigheid van mr. T.H.G. Huber-Van de Langenberg is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 20 februari 2019.