ECLI:NL:TADRARL:2019:33 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-854

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:33
Datum uitspraak: 11-02-2019
Datum publicatie: 18-02-2019
Zaaknummer(s): 18-854
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter oordeelt klager niet-ontvankelijk in zijn klacht wegens (niet-verschoonbare) termijnoverschrijding bij indiening van zijn klacht in de zin van artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 februari 2019

in de zaak 18-854

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 1 november 2018 met kenmerk 17-0308/MV/sd, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft jaren geleden een geschil met zijn werkgever gehad over, samengevat, een suppletie op een hem toegekende WAO-uitkering voor een periode van twee jaar. In dat kader heeft aanvankelijk advocaat mr. B de belangen van klager behartigd.

1.2 Klager heeft tegen mr. B een vordering ingesteld wegens vermeend tekortschieten in zijn bijstand door het maken van een beroepsfout wegens niet tijdig betalen van griffierecht waardoor klager stelde schade te hebben geleden. Een kantoorgenote van verweerder heeft klager bijgestaan in deze procedure tegen mr. B.

1.3 Bij vonnis van 15 februari 2012 heeft de kantonrechter de vordering van klager jegens mr. B afgewezen. De kantoorgenote van verweerder is namens klager tegen dat vonnis in hoger beroep gegaan. Daarbij is vernietiging van het vonnis van de kantonrechter gevorderd en heeft zij namens klager een (gewijzigde) vordering ingesteld.

1.4 Vanwege pensionering van zijn kantoorgenote per 1 juli 2013 heeft verweerder in mei 2013 de belangenbehartiging van klager in zijn procedure tegen mr. B overgenomen. De memorie van grieven was toen al ter rolle van 28 augustus 2012 genomen, en het - in overleg met klager - door de kantoorgenote van verweerder verzochte pleidooi stond gepland voor 27 september 2013.

1.5 Na twee tussenarresten heeft het gerechtshof Den Haag op 4 november 2014 eindarrest gewezen en de vorderingen van klager afgewezen. Daarbij heeft het gerechtshof onder meer overwogen dat geen causaal verband was tussen de vermeende fout van mr. B en door klager geleden schade.

1.6 Verweerder is per 31 december 2014 als advocaat gestopt.

1.7 Klager is met een andere advocaat in cassatie gegaan tegen de beslissing van het gerechtshof, welk beroep bij arrest van 8 april 2016 door de Hoge Raad is verworpen.

1.8 Bij brief van 2 november 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) ten onrechte ook in hoger beroep de vordering te (blijven) baseren op artikel 44 WAO, waardoor klager tot driemaal toe ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld;

b) door niet als grief op te voeren dat klager al op 28 maart 2002 persoonlijk (zonder gemachtigde) bezwaar had gemaakt tegen de beslissing van het GAK van 2 maart 2000, terwijl verweerder daarvan op de hoogte was en vermelding daarvan tot volledige toewijzing van de vordering had geleid.

3 VERWEER

3.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1 Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht omdat klager zijn klacht niet tijdig, binnen de wettelijke termijn, bij de deken heeft ingediend.

4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal hierna, voor zover relevant, aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.

4.3 Verweerder heeft in dit kader aangevoerd dat hij vanaf mei 2013 voor klager in de hogerberoepprocedure een aantal werkzaamheden voor klager heeft gedaan. Op 12 september 2013 heeft hij ten behoeve van het pleidooi van 27 september 2013 namens klager, in nauw overleg met hem, nadere stukken aan het gerechtshof gestuurd en tijdens dat pleidooi gepleit aan de hand van tevoren door klager geaccordeerde pleitaantekeningen. Na de tussenarresten van 5 november 2013 en 1 april 2014 heeft verweerder op respectievelijk 31 december 2013 en op 27 mei 2014 namens klager een akte na tussenarrest genomen. Op 4 november 2014 heeft het hof eindarrest gewezen, waarna verweerder ook is gestopt met zijn werkzaamheden als advocaat. Volgens verweerder hebben de klachtonderdelen alleen betrekking op de inhoud van de memorie van grieven en op het pleidooi in hoger beroep. De memorie van grieven is echter door zijn voorganger genomen. Het pleidooi vond plaats op 27 september 2013 en aldus ruim vier jaar voordat klager op 2 november 2017 de klacht bij de deken heeft ingediend. Ook latere door hem verrichte proceshandelingen vallen buiten de wettelijke driejaarstermijn, zodat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht, aldus verweerder.

4.4 Klager heeft aangevoerd dat verweerder tot 31 december 2014 zijn advocaat was en dat hij zijn klacht binnen drie jaar na die datum, op 2 november 2017, en daarmee tijdig heeft ingediend bij de deken.

4.5 Naar het oordeel van de voorzitter slaagt dit beroep van klager op de verschoonbare termijnoverschrijding van artikel 46g lid 2 Advocatenwet niet. De voorzitter stelt voorop dat al hetgeen klager verweerder verwijt over de inhoud van de primaire processtukken in hoger beroep dateert van vóór de overname van de zaak door verweerder, zodat klager zich daar niet over kan beklagen richting verweerder. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat de overige klachten van klager zien op werkzaamheden van verweerder in het pleidooi in hoger beroep dat op 27 september 2013 heeft plaatsgevonden. Door zich eerst op 2 november 2017 over de handelwijze van verweerder te beklagen bij de deken, heeft klager dat naar het oordeel van de voorzitter te laat gedaan, want buiten de genoemde termijn van drie jaar.

4.6 Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is dit klachtonderdeel op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klager, met toepassing van artikel 46g lid 1 Advocatenwet, niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 11 februari 2019.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 11 februari 2019.