ECLI:NL:TADRARL:2019:325 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-025

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:325
Datum uitspraak: 11-11-2019
Datum publicatie: 04-03-2020
Zaaknummer(s): 19-025
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat van klager in diverse familiegeschillen. Anders dan klager stelt is het geen taak van een advocaat om actief contact te zoeken met een gezinsvoogd. Omdat klager, die op toevoegingsbasis procedeerde, nog geen opvolgend advocaat had op het moment dat hij de samenwerking met verweerder beëindigde, had verweerder nog steeds een zorgplicht om klager rechtshulp te verlenen totdat klager een opvolgend advocaat had gevonden. Vanwege de korte tijdspanne tussen het beëindigen van de samenwerking op 21 juni 2018 en de zitting op 22 juni 2018, was er sprake van spoed. Verweerder heeft zorgvuldig gehandeld door toch naar de zitting te  gaan. Of dat met of zonder telefonische toestemming van klager is gebeurd, kan in het midden blijven.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 november 2019

in de zaak 19-025

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 juni 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 10 januari 2019 met kenmerk 2018KNN081/667937, door de raad ontvangen op 11 januari 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 september 2019 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    hetgeen door verweerder ter zitting van 13 september 2019 naar voren is gebracht.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Bij beschikking van 8 december 2010 is bepaald dat klager en zijn ex-partner gezamenlijk belast zijn met het gezag over hun minderjarige kinderen en dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is. Ook is een omgangsregeling tussen klager en zijn kinderen vastgesteld.

2.3    Bij beschikking van 15 november 2013 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling liep tot 15 november 2018.

2.4    Bij beschikking van 20 november 2013 is de omgangregeling tussen klager en zijn kinderen gewijzigd vastgesteld.

2.5    Op 19 mei 2016 zijn de kinderen met spoed uit huis geplaatst.

2.6    Bij beschikking van 14 november 2017 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot uiterlijk 15 november 2018.

2.7    Klager is op 1 juni 2016 door het Juridisch Loket doorverwezen naar verweerder in verband met de uitvoering van de omgangsregeling. Ook heeft verweerder klager bijgestaan in de procedures betreffende de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing.

2.8    Verweerder heeft klager in de periode van juni 2016 tot medio 2017 bijgestaan op basis van toevoegingen. Een aanvraag voor een volgende toevoeging, ingediend in november 2017, is afgewezen. Verweerder is daarna betalend voor klager opgetreden. In maart 2018 is verweerder klager op basis van een nieuwe toevoeging bij gaan staan in een hoger beroepsprocedure.

2.9    Op 8 juli 2016 heeft een zitting plaatsgevonden bij de kinderrechter. Klager werd op deze zitting bijgestaan door verweerder.

2.10    Op 30 januari 2018 heeft de ex-partner van klager hoger beroep ingesteld tegen een  beschikking van 14 november 2017 inzake de uithuisplaatsing

2.11    Per e-mail van 26 april 2018 heeft klager de samenwerking met verweerder verbroken.

2.12    Bij e-mail van 21 juni 2018 om 13.10 uur heeft klager verweerder als volgt bericht:

“(…) Door het versturen van uw berichtgeving op datum 05-06-2018, bezie ik verder geen dienst meer te verkrijgen van u. De zitting op 22 juni zal ik zonder u doen. (…)”

2.13    De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 22 juni 2018. Klager was niet bij die zitting aanwezig; verweerder is namens hem verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij het belang van klager niet naar behoren heeft behartigd. Verweerder heeft in het kader van de omgang/bezoekregeling nagelaten actief in contact te treden met de gezinsvoogd(en);

b)    hij bij de zitting van de kinderrechter op 8 juli 2016 namens klager bepaalde dingen heeft gezegd die niet kloppen;

c)    hij naar de zitting op 22 juni 2018 is gegaan, terwijl klager van tevoren bij e-mails van 26 april 2018 en 21 juni 2018 de samenwerking met verweerder had beëindigd en klager verweerder op 21 juni 2018 telefonisch uitdrukkelijk had verzocht niet naar de zitting van 22 juni 2018 te gaan.

3.2    Ter onderbouwing van klachtonderdeel a) heeft klager aangevoerd dat verweerder gesprekken had moeten organiseren met de gezinsvoogden in het kader van een bezoek/omgangsregeling, zodat klager zijn kinderen kon zien. Verweerder was echter van mening dat klager dit zelf moest toen. Bovendien reageerde verweerder niet op de berichten van klager over zijn problematische ervaringen rondom de gezinsvoogden, noch op de correspondentie van klager met de gezinsvoogden, die klager hem ter kennisneming had toegezonden.

3.3    Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft klager aangevoerd dat verweerder volgens het proces-verbaal van de zitting van 8 juli 2016 namens klager heeft gezegd:

“(…) Het standpunt van de vader is nu veranderd. Tijdens de eerdere zitting was zijn standpunt dat het perspectief van de kinderen bij de moeder is. Maar daar komt hij op terug. (…)”

Volgens klager is dit niet juist.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zijn verweer komt – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt vast dat het een klacht tegen de eigen advocaat betreft. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Tot die professionele standaard behoort het op voortvarende en deskundige wijze verlenen van rechtsbijstand aan de cliënt. Voors dient de advocaat waar nodig belangrijke punten aan de cliënt schriftelijk te bevestigen om misverstand daarover te voorkomen.

De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.2    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij het belang van klager niet naar behoren heeft behartigd, en dat hij heeft nagelaten om in het kader van de omgang/bezoekregeling actief in contact te treden met de gezinsvoogd(en).

5.3    Verweerder heeft aangevoerd dat hij met een groot aantal gezinsvoogden contact heeft gehad, en dat hij klager steeds op het hart heeft gedrukt dat hij moet streven naar een werkbare verhouding met de gezinsvoogd.

5.4    De raad overweegt als volgt.

5.5    Het is niet de taak van een advocaat om actief in contact te treden met een gezinsvoogd. Reeds om die reden is dit klachtonderdeel ongegrond. Daar komt nog bij dat verweerder de stelling van klager gemotiveerd heeft betwist.

Klachtonderdeel b)

5.6    Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder bij de zitting van de kinderrechter op 8 juli 2016 namens klager bepaalde dingen zou hebben gezegd die niet kloppen.

5.7    Verweerder heeft ook dit klachtonderdeel betwist. Volgens verweerder dient vooropgesteld te worden dat klager nogal eens wijzigde in zijn standpunten. In eerste instantie was hij van mening dat de kinderen bij de moeder zouden moeten blijven. Dat was ook logisch, omdat klager op dat moment geen nutsvoorzieningen had. Toen hij die wel had, wilde klager toch zelf voor de kinderen zorgen. Hij vond dat het opvoedingsperspectief uiteindelijk bij hemzelf moest gaan liggen. Het dikwijls veranderen van standpunten maakte het voor zijn raadsman niet makkelijk om klager optimaal te vertegenwoordigen. Vlak voor de zitting van 8 juli 2016 had klager verweerder aangegeven dat in zijn visie het opvoedingsperspectief uiteindelijk bij hem zou moeten liggen.

5.8    Naar het oordeel van de raad is de juistheid van de stelling van klager - dat verweerder op de zitting van 8 juli 2016 dingen zou hebben gezegd die niet kloppen - niet komen vast te staan. Daarbij acht de raad van belang dat klager niet ter zitting van de raad is verschenen om zijn stelling nader te onderbouwen, en dat de zitting bij de kinderrechter heeft plaatsgevonden op 8 juli 2016 en klager nooit eerder over dit punt heeft geklaagd. Bovendien heeft klager nadien nog ongeveer twee jaar lang gebruik gemaakt van de diensten van verweerder. Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.9    In dit laatste klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij naar de zitting op 22 juni 2018 is gegaan, terwijl klager van tevoren bij e-mails van 26 april 2018 en 21 juni 2018 de samenwerking met verweerder had beëindigd en klager verweerder op 21 juni 2018 telefonisch uitdrukkelijk had verzocht niet naar de zitting van 22 juni 2018 te gaan.

5.10    Verweerder heeft aangevoerd dat hij op 21 juni 2018, daags voor de zitting, telefonisch contact heeft gehad met klager. Klager liet toen weten niet van plan te zijn om naar de zitting van 22 juni 2018 te gaan en vroeg verweerder of dat verstandig was. Verweerder heeft klager laten weten dat hij dat niet verstandig vond, omdat klager verweerder ook had verzocht om niet naar de zitting te gaan en klager derhalve niet vertegenwoordigd zou zijn op de zitting van 22 juni 2018. Klager persisteerde in zijn voornemen om niet zelf naar de zitting te gaan en heeft uiteindelijk verweerder verzocht om toch naar de zitting te gaan; dan was er in ieder geval iemand namens hem op de zitting aanwezig. Verweerder is naar de zitting gegaan en heeft nadien telefonisch contact met klager opgenomen om hem het verloop van de zitting mee te delen. Verweerder is van mening dat hij zorgvuldig jegens klager heeft gehandeld.

5.11    Ter zitting van de raad heeft verweerder nog aangevoerd dat in juni 2018 de samenwerking tussen klager en verweerder voor de tweede keer is geëindigd. Klager had de samenwerking al een keer eerder beëindigd, maar was toch weer bij verweerder teruggekomen. Verweerder heeft klager erop gewezen dat hij een snel opvolgend advocaat moest vinden. Dat lukte klager toen niet.

5.12    De raad constateert dat verweerder klager in deze kwestie heeft bijgestaan op basis van een toevoeging. Omdat klager nog geen opvolgend advocaat had op het moment dat hij de samenwerking met verweerder beëindigde, had verweerder nog steeds een zorgplicht om klager rechtshulp te verlenen totdat klager een opvolgend advocaat had gevonden. Vanwege de korte tijdspanne tussen het beëindigen van de samenwerking op 21 juni 2018 en de zitting op 22 juni 2018, was er sprake van spoed.

5.13    De raad overweegt dat niet is komen vast te staan of er al dan niet een telefonisch verzoek is gedaan door klager aan het adres van verweerder - zoals verweerder stelt - om in weerwil van zijn eerdere schriftelijke berichten toch naar de zitting te gaan. Zulks kan echter voor de beoordeling van de klacht in het midden worden gelaten omdat klager nog geen opvolgend advocaat had. De raad is van oordeel dat verweerder in deze bijzondere situatie heeft gehandeld zoals van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht. De omstandigheid dat hij niet schriftelijk heeft vastgelegd dat en waarom hij toch naar de zitting van 22 juni 2018 zou gaan, maakt in dit geval niet dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. 

5.14    De klacht is in alle onderdelen ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. E.A.C. van de Wiel, E.H. de Vries, M.J.J.M. van Roosmalen en P.S. van Zandbergen, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2019.

griffier                                                                   voorzitter